Monthly Archives: June 2016

De gevolgen van de erfzonde 1

De gevolgen van de erfzonde 1

Adam en Eva waren erg ongehoorzaam geweest. Ze hadden God niet gediend en geëerd. Verschrikkelijk. God met zijn licht kon niet meer in hen blijven. Hij moest weg uit hun ziel. Het werd er duister en zwart. Donker en vuil van de zonde. Was dat de schuld van God? Natuurlijk niet. Ze waren geen vrienden meer van God. Adam was heel bedroefd. Kijk maar op de plaat.
Eva beefde van angst. De blijheid was weg. Ze waren niet gelukkig meer. Dat kon ook niet. Wie zonde doet, is nooit gelukkig.
Voor straf werden Adam en Eva uit het Paradijs gejaagd. Weg moesten ze. Weg uit de heerlijke tuin. Het Paradijs is alleen voor de vrienden van God. En dat waren ze niet meer. Alles was anders geworden. De dieren waren niet tam neer. Ze wilden Adam en Eva pijn doen. Prikkende distels en puntige dorens groeiden op de aarde. Adam en Eva zouden hard moeten werken om eten te krijgen. Ze zouden last hebben van koude en hitte. En weten wat pijn en verdriet is. En eens zouden ze sterven. Zo had God het gezegd. Je weet dat nog wel.
En konden ze nu in de hemel komen? Neen, dan moest God in hen zijn met zijn goddelijk licht. De hemel werd gesloten. Je ziet dat op de onderste plaat. Dicht was die deur. Voor Adam en Eva en voor alle mensen. Dat was een heel erge straf. Dat kwam van hun zonde. De duivel danste van plezier. Dat zie je ook op de plaat. Door de zonde van Adam en Eva was de hemel voor alle mensen gesloten.
Adam en Eva waren nu vijanden van God. De andere mensen ook. Als wij op de wereld komen, hebben wij de erfzonde. Donker is het dan in de ziel. God met zijn licht is er niet in. Dat is heel erg.

Adam maakt alle mensen ongelukkig

Adam maakt alle mensen ongelukkig

Adam en Eva woonden in het Paradijs. Het was een mooie, grote tuin. Zie maar op het plaatje. Het was er heel fijn. De zon scheen heerlijk. Bloemen en bomen groeiden er overal. De dieren waren niet wild. Ze zouden Adam en Eva geen pijn doen. God wilde, dat alles zo zou zijn. Niet alleen voor Adam en Eva, maar ook voor alle andere mensen. Ze konden dan zien hoe goed God voor ons is.
Adam en Eva waren nooit ziek. Ook hadden ze nooit pijn. Ze zouden nooit sterven. Hun lichaam was mooi en sterk. Maar hun ziel was nog mooier. Dat moest ook. Want God met Zijn licht woonde erin. Dat maakte Adam en Eva zo gelukkig. Zij waren blij met God. En God was blij met hen. Hij noemde Adam en Eva zijn goede kinderen en vrienden. Onthoud dat goed: Adam en Eva waren kinderen en vrienden van God. Zou God hen nog blijer kunnen maken? Ja! In die hemel. Daar konden ze ook komen. Maar dan moesten ze God dienen. Ze moesten gehoorzaam zijn. Zouden Adam en Eva dat willen? God wilde het weten.
Hij sprak: “Van alle bomen in het paradijs mogen jullie eten. Maar van één boom moeten jullie afblijven.” En God wees die ene boom aan.
Adam en Eva konden nu laten zien of ze God wilden eren en dienen. God waarschuwde nog: “Als je daarvan eet, zul je sterven.” Adam en Eva hadden het goed gehoord. Maar de duivel ook. Hij was jaloers op hen omdat God in hen woonde. Zij waren kinderen en vrienden van God. En hij niet.
Nu wilde de duivel hen ook ongelukkig maken. En alle mensen. De duivel kroop in een slang. Toen ging hij in de verboden boom zitten. Juist kwam Eva daar voorbij. Opeens hoorde ze praten. Dat deed de duivel in de slang. “Eva”, riep de duivel, “waarom eet je niet van deze boom?” “Ik wil gehoorzaam zijn,” zei Eva. “Als ik ongehoorzaam ben, zal ik sterven.” “Eet er maar gerust van. Je wordt dan even wijs en machtig als God,” zei de duivel. Eva geloofde hem. En ze at van de vrucht. Toen gaf ze de verboden vrucht aan Adam. Hij at er ook van. Adam en Eva waren erg ongehoorzaam. Nu hadden ze een grote zonde gedaan.

De H. Engelbewaarder

De H. Engelbewaarder

God woonde in de goede engelen. Dat weet je nog wel. Maar God woont ook in jouw ziel. Vergeet dat nooit. God woont in je ziel met zijn goddelijk licht. Dat licht is mooier dan de lamp. Ook mooier dan de zon. Veel mooier. Kan dat licht uit je ziel weggaan? Ja. Bij Adam en Eva ging dat weg omdat ze God zo slecht dienden. Er was geen goddelijk licht meer in hun ziel.
Het was er heel donker. Maar jij hebt het nog. Zorg er goed voor. God heeft een engel naar je gestuurd, om dat goddelijk licht te bewaren. Die engel heet je engelbewaarder. Hij helpt je, om goede dingen te doen. Het goddelijk licht wordt dan mooier.
Het gaat dan zeker niet weg. Die duivel is daar niet blij om. Hij wil dit goddelijk licht weg hebben. Dat gebeurt door de doodzonde. Hoe probeert de duivel dat? Hij bekoort je.
Hij stookt je op om dagelijkse zonde te doen. Van dagelijkse zonden probeert hij je dan langzamerhand tot doodzonde te brengen. Kijk eens naar de plaat. Daar staat een kar vol appels. De koopman slaapt. Piet komt voorbij. “Pak er een”, hoort hij vanbinnen. Wie zegt dat? Wie bekoort hem? De duivel! Maar Piet hoort nog wat. “Niet doen, Piet! God wil dat niet.” Wie zegt dat? Zijn engelbewaarder. Daar wil Piet naar luisteren. Hij pakt geen appel. Piet zijn ziel wordt nu mooier. Zo beschermt de Engelbewaarder je ziel en ook je lichaam.
Lang geleden leefde er een man. Hij heette Tobit. Zijn zoon heette Tobias. Die moest eens op reis. Heel ver. Tobias dacht= “De reis is gevaarlijk. Ik neem iemand mee.” Hij vond een man. Die moest ook zo ver op reis. De man heette Rafael. Het was een engel. Maar dat wist Tobias niet. De engel zag er heel gewoon uit. God had hem gestuurd, om Tobias te bewaren. Zij gingen nu samen op reis. Ze kwamen langs een groot water. Daar ging Tobias zijn voeten wassen. Maar een vis wilde hem bijten. Dat zie je op de onderste plaat. Tobias riep: “Heer! Heer! Pak de vis bij de kop”, zei Rafaël. Dat deed Tobias. En de vis beet niet. Zo beschermde de engel Tobias. Zo beschermt je engel jou ook. Je krijgt dan niet zo gauw een ongeluk. Denk veel aan je Engelbewaarder.
Bid dikwijls tot hem, ‘s morgens en ‘s avonds. “Mijn H. Engelbewaarder, verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen.” Dan helpt hij je zeker.

De engelen en de duivels

De engelen en de duivels

God heeft Adam en Eva geschapen. Dat weet je al. Maar Hij heeft ook engelen geschapen. Nog voor Adam en Eva. Engelen hebben geen lichaam. Het zijn geesten Net als de zielen van de mensen. Je kunt er geen plaatje van maken. Toch doen de mensen dat Weet je waarom? Om veel aan de engelen te denken.
God heeft veel engelen geschapen. Heel veel. Je kunt ze niet tellen. God maakte die engelen heel gelukkig. Weet je hoe? Hij kwam in hen wonen. Net als in de zielen van Adam en Eva. Kon God hun nog meer geluk geven? Ja! In de hemel. Maar dan moesten ze God goed dienen.
Lucifer was één van de mooiste engelen. Hij was heel wijs. Maar niet zo mooi en wijs als God. Hij wilde alles beter weten dan God Zelf. Was hij nu gehoorzaam aan God? Helemaal niet. Hij wilde Hem niet meer dienen. En veel andere engelen ook niet. Dat was heel erg.
Maar niet alle engelen waren zo slecht. Michaël was een goede engel. Hij was even mooi en even wijs als Lucifer. Maar Michaël wilde niet slecht zijn. Hij wilde God goed dienen. En heel veel andere engelen wilden dat ook. Wat gebeurde er met Lucifer? En met de andere boze engelen?
God, die in hen woonde, ging weg! Hij kon niet langer wonen in die boze engelen. Was Lucifer nu nog gelukkig? Neen, want hij was God kwijt. En dan ben je heel ongelukkig. En… God kwam niet meer in hem terug. De engelen gingen vechten. Michaël en de goede engelen tegen Lucifer en de kwade. De goede engelen wonnen het. Ze dreven de kwade engelen naar de hel. Kijk maar naar de plaat. Als je in de hel komt, ben je God voor altijd kwijt. Is dat erg? Erger dan doodgaan? Veel erger! Het is het ergste, wat er gebeuren kan. De boze engelen heten nu duivels.
Wat gebeurde er met de brave engelen? Zij mochten voor altijd bij God zijn in de hemel. Zo beloonde God de goede engelen. Zij waren voor altijd gelukkig.
De goede engelen zijn in de hemel. De slechte engelen moesten naar de hel.

Wij maken eerbiedig het h. kruisteken

Wij maken eerbiedig het h. kruisteken

Als je het h. kruisteken maakt laat je zien dat je gelooft in de H. Drieëenheid. Je zegt dan: in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest, amen. Dat wil zeggen: ik ben helemaal van God. Maak het kruisteken altijd heel langzaam en heel eerbiedig.
Op de plaat staat wanneer je een kruisteken moet maken. Op de eerste plaats, als je wakker wordt. Je wil dan zeggen: alles, wat ik vandaag doe, doe ik voor God.
Voor het eten maak je een kruis. En ook daarna. Om God voor alles te danken. Moeder maakt een kruis over het brood, om God te bedanken.
Kom je een kerk binnen, dan maak je een kruis, om beter te bidden. Op het eind van de H. Mis geeft de priester de zegen. Je maakt dan een kruisteken. Dat wil zeggen: je wil alles die dag doen tot eer van God.
Voor de les begint, maak je ook een kruisteken. Je vraagt dan aan God, om goed je best te doen en flink te leren.
Voor je naar bed gaat vraag je een kruisje aan vader of moeder om hun zegen te vragen. Boven je bed hangt een bakje met wijwater. Daarmee maak je een kruisteken, voor je in bed stapt.
Op het laatste plaatje zie je een duivel. Die zegt tegen de jongen: “Steel maar gerust.” De jongen maakt een kruis. De duivel vlucht gauw weg.
Ik moet altijd een mooi kruis maken.

Er zijn drie goddelijke personen

Er zijn drie goddelijke personen

Je weet nu al dat God alles heeft geschapen, dat Hij overal is, dat Hij alles ziet er weet. Je weet ook dat God in je woont. Je kunt dat niet begrijpen. Het is een geheim. Je weet dat van God Zelf. Je gelooft het.
Jezus heeft ons ook geleerd, dat er in God drie Personen zijn: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Drie Personen en toch maar één God. We noemen dat: het geheim van de H. Drie-één-heid.
Kijk nu eens naar de plaat. Jezus staat daar in het water. Dat water heet de Jordaan.
De H. Johannes giet water uit over het hoofd van Jezus. Ook zie je de Heilige Geest. Hij ziet eruit als een duif. Uit de hemel komt een stem: “Deze is mijn welberminde Zoon.” Er staan veel mensen bij. Ze horen het allemaal.
God de Vader is heilig. God de Zoon is even heilig. God de Heilige Geest is even heilig. God de Vader is machtig. God de Zoon is even machtig. God de Heilige Geest is even machtig. Zij hebben alle drie alles geschapen. Je bent gedoopt: In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Toen kwam de H. Drieëenheid in je ziel wonen. Die maakte je ziel heilig. Daarom houdt God zoveel van je. Je bent zijn kind en zijn vriend. Daarom kun je in de hemel komen.
Er zijn drie goddelijke Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

God is overal

God is overal

God is in die hemel. Hij is in de kerk, in huis, in school en op straat. Hij is overal. Om je gelukkig te maken. Nu je dit leest, is God bij je. Loop je op straat: de goede God is bij je. Zit je in school: Hij is er ook.
Lig je in bed: Hij is er ook. Hij is bij je om je gelukkig te maken.
God ziet en weet alles. God ziet, wat je nu doet. Hij weet, wat je denkt. Denk maar veel aan goede dingen. Dan is Hij heel blij. Ben je ziek, Hij weet het. Hij zal je helpen. Dan kun je beter tegen de pijn.
Kijk nu eens naar de plaat. Daar zie je het oog van God. Dat betekent, dat Hij alles ziet, dat Hij alles weet. Een missionaris gaat naar zijn negers. Hij bidt onderweg de rozenkrans. Geen mens komt hij tegen. Niemand ziet het, maar God wel.
God weet ook, wat je wil doen. Jan is alleen in de kamer. Hij ziet daar een trommel staan. Er zit iets heel lekkers in.
Hij kijkt rond, of niemand hem ziet. Hij wil wat uit de trommel halen. Die domme jongen denkt er niet aan, dat God het wel ziet.
Je weet niet, wat andere mensen denken. God weet dat wel. Daar zit een moeder bij haar ziek kind. Zij denkt: “Zou mijn kind doodgaan?” Ze is erg bedroefd. Ze bidt veel voor haar kind. God ziet en weet dat alles. Hij zal doen, wat het beste voor haar kind is.
Je bent nergens alleen. Waar jij bent, is God ook. Hij ziet en weet al het goede, dat je doet. Hij weet ook, of je braaf bent. Hij weet ook of je kwaad doet, of je kwaad denkt, of je kwaad wil doen.
God ziet en weet alles.

God dienen

God dienen

God heeft Adam en Eva geschapen. En alle mensen. Ook jou. Daar moet je Hem voor bedanken. God blijft altijd voor je zorgen. Hij zorgt dat je kunt zien en horen. Ook dat je kunt praten en lopen. Zonder God zou je dat niet kunnen. God zorgt graag voor je. Hij is je goede Vader. Je bent Zijn kind geworden bij het Heilig Doopsel. Hij wil je heel gelukkig maken. Hier op aarde. En vooral later in de hemel. Je moet dan alles doen, wat Hij wil. Je moet Hem gehoorzaam zijn. Je moet Hem dienen.
Kijk nu maar eens naar de plaat. De kinderen in de klas doen goed hun best. Zij willen flink leren. Zo doen ze, wat God wil. Zij dienen God.
Moeder staat te wassen. Ze zorgt goed voor Vader en de kinderen. Zo wil God dat. Moeder dient God.
Vader staat te schaven. Hij werkt hard voor Moeder en de kinderen. God ziet dat graag. Vader dient God.
De jongens voetballen. Ze spelen flink, zonder ruzie. God wil dat zo. Het worden sterke jongens. Zij dienen God ook.
Een schilder maakt een schilderij. Hij schildert voor zijn plezier. Mag dat van God? Natuurlijk. God heeft gezorgd, dat hij dat kan. En God wil, dat hij daardoor de mensen helpt en gelukkig maakt. Zo dient hij God ook.
Een ziekenzuster helpt een zieke. God wil, dat wij elkaar helpen. Dat wij goed zijn voor anderen, vooral voor de zieken. Dan dien je God héél fijn.
Weet je, wat God dienen is? Ik zal je het nog eens zeggen: doen, wat God wil. En wat wil God van je? Dat je eerbiedig bidt, dat je gehoorzaam bent thuis en op school, dat je goed leert, dat je vriendelijk bent voor iedereen, dat je altijd eerlijk bent. Dan dien je God goed. En dan maakt Hij je gelukkig. Hier op aarde. En later in de hemel.
God heeft mij geschapen om Hem te dienen en daardoor in de hemel te komen.

De eerste rustdag

De eerste rustdag

God zag nu de aarde, de zee en de hemel. Hij zag de bloemen het gras en de bomen. Hij zag de vissen, de vogels en de andere dieren. Hij zag Adam en Eva, zijn kinderen. En Hij zag dat alles zeer goed was.
Toen hield Hij op met scheppen. Zes dagen had Hij gewerkt. Op de zevende dag rustte God. Zo moeten de mensen ook doen. Ze dagen werken en één dag rusten. Rusten op zondag. Om God te bedanken. Te danken voor alles wat Hij geschapen heeft. Net als Adam en Eva. Kijk maar op de plaat.

De mooiste schepping

De mooiste schepping.

Die wilde God heel mooi maken. Mooier dan de bomen en de bloemen. Mooier dan de vogels en de vissen. Mooier dan het mooiste dier. God dacht: “De mens moet op Mij lijken. Dan is hij pas mooi.” Toen schiep God de eerste mens. Hij heette Adam. Hij had een lichaam, sterk en flink. En nog iets veel mooiers. Weet je wat? Een ziel. Die kun je niet zien.
Adam dacht: “Wat is God goed en machtig. Hij heeft alles geschapen voor mij. Om God goed te eren en te dienen. En daardoor gelukkig te zijn.”
Ook nog om iets anders. Het is moeilijk om dat te begrijpen. Toch zeg ik het omdat het zo mooi is. God woonde in Adam. Onthoud dat maar goed. Dat maakte Adam het meest blij.
Adam mocht op het mooiste plekje van de aarde wonen. Dat plekje heette: het Paradijs. Het was een fijne, grote tuin. Vol dieren, bomen en bloemen. Adam keek naar de dieren. Hij gaf ze alle een naam. Zo knap was hij. De leeuw, de tijger en de beer deden Adam geen kwaad. Ze waren niet wild. Adam was koning over de dieren. God wilde dat om hem gelukkig te maken. Deed God nog meer? Hij deed nog meer. God wilde, dat er nog een mens kwam. Die moest ook zien dat God goed was. En Hij schiep Eva, toen Adam lag te slapen.
Zie naar naar de plaat.
Dat was zijn vrouw. Ze was heel schoon. En ook gelukkig net als Adam. Samen woonden ze in het Paradijs. Samen waren ze blij, om God. Hij was hun goede Vader.
Zij waren zijn goede kinderen. Zo waren ze heel gelukkig. Vooral als God met hen sprak.