Monthly Archives: January 2011

De geboden – Tweede gebod van God (vervolg) – Zweer niet ijdel, vloek noch spot

De geboden - Tweede gebod van God (vervolg) - Zweer niet ijdel, vloek noch spot.
1. Een gelofte is een vrijwillige en verplichtende belofte die we aan God maken.
2. De gelofte is een daad van aanbidding. Dit houdt in dat, wanneer we een gelofte doen aan een heilige, we tegelijkertijd aan God zelf beloven om de belofte aan de heilige gestand te doen.
3. We onderscheiden persoonlijke en zakelijke geloftes. Een persoonlijke gelofte verbindt enkel de persoon die haar uitvoert en het beloofde kan niet van de persoon gescheiden worden. We denken bv. aan de gelofte om te bidden. In elk ander geval spreken we van een zakelijke gelofte, bijvoorbeeld de gelofte om 100 EUR aan de armen te geven.
4. Er zijn tijdelijke en eeuwige geloftes volgens de duurtijd van de verplichting.
5. Om een gelofte te kunnen doen, moet aan volgende voorwaarden voldaan zijn:

  1. de persoon moet bekwaam zijn om de gelofte te stellen en dus tot de jaren van verstand gekomen zijn;
  2. hij moet ten volle begrijpen wat de eed inhoudt en welke verplichtingen hij met zich meebrengt;
  3. hij moet de eed stellen met eenzelfde overtuiging als waarmee hij een doodzonde zou begaan.
6. We kunnen ons niet verbinden als we dat niet willen.
7. Als we een gelofte doen omdat we oprecht maar onterecht bang zijn van de mogelijke gevolgen als we het niet doen, maakt dit de gelofte ongeldig. Iets wat op die manier afgedwongen is, kan trouwens God niet behagen.
8. In verband met het beloofde, gelden er volgende regels: 1° het moet haalbaar zijn. Niemand hoeft het onmogelijke te volbrengen. Daarom is de belofte om totaal niet te zondigen ongeldig. Wat we wel kunnen beloven is om zo weinig mogelijk te zondigen of om niet met opzet dagelijkse zonden te begaan.
9. Als de belofte onhaalbaar blijkt, maar wel splitsbaar is in kleinere delen, dan moeten we de belofte minstens gedeeltelijk volbrengen. Als de belofte daarentegen niet splitsbaar is, geldt deze verplichting niet. We hoeven geen inspanningen meer te doen om iets te voltooien dat afhankelijk is van iets anders wat onmogelijk geworden is.
10. Verder geldt: 2° Het beloofde moet ook goed zijn; meer nog, het moet beter zijn dan elke alternatieve gelofte. Zo kan men bv. doorgaans geen gelofte afleggen om te trouwen, ook al is dit op zich goed en zedig. Deze alternatieve gelofte om niet te trouwen en celibatair te leven is immers beter. Dergelijke gelofte om te trouwen is dus ongeldig.
11. Het is wel geldig om dezelfde gelofte meermaals te stellen. Dit vermeerdert immers het engagement en de vroomheid om die plicht te vervullen.
12. Als we een gelofte doen om een goed werk te verrichten met kwade bijbedoelingen, dan is deze gelofte ongeldig. De slechte bijbedoeling vernietigt immers de instrisiek goede karakter van het goede werk.
13. Dit is niet te verwarren met een onbedoeld negatief neveneffect van een goede daad. Daar kan men immers niets aan doen.
14. Ook als de gelofte of eed in een vlaag van overmoed werd gesteld, moet ze toch uitgevoerd worden.
15. Een gelofte is ook geldig als ze gedaan wordt om zichzelf te straffen voor een zonde, bijvoorbeeld: “Ik doe de gelofte om geld te geven aan de armen telkens ik vloek.”
16. Als we een gelofte gedaan hebben, moeten we deze uitvoeren. De Heilige Geest zegt: “Het is veel beter om geen gelofte te doen, dan om de gedane gelofte niet te houden.”
17. Vooraleer we dus een gelofte aangaan, doen we er goed aan:

  1. te zien of we haar wel kunnen nakomen;
  2. onze biechtvader om raad te vragen.
18. Als we goede redenen hebben, kunnen we aan de kerk vragen om ons van de verplichting te ontslaan, of om deze om te zetten in een alternatief werk.
19. De meest volmaakte geloften zijn die van de kloosterlingen: armoede, eeuwige zuiverheid en volkomen gehoorzaamheid.

Uitleg van de prent

20. Onderaan links op de prent zien we Jefta die een triomftocht doet na zijn overwinning op Ammon. Hij had de onvoorzichtige belofte gedaan om in het geval van een overwinning het eerste dat hij zou tegenkomen te offeren. Bij zijn terugkomst was echter de eerste die hij zag, zijn eigen dochter die het tegemoet kwam om hem geluk te wensen. Men vermoedt dat de dochter uiteindelijk niet echt geofferd werd, maar toegewijd aan de maagdelijke staat.
21. In het midden is Maria die op driejarige leeftijd naar de tempel in Jerusalem gaat om in de tempel de gelofte van maagdelijkheid af te leggen. Haar ouders, de heilige Joachim en de heilige Anna, begeleiden haar. Aan de voet van de trap ontvangt de hogepriester haar en van boven de zuilengang kijken de heilige grijsaard Simeon en de profetes Anna haar vol bewondering toe en strekken hun armen naar haar uit. Ze wordt vergezeld van engelen, van wie zij de koningin is. Op de vijtien treden van de tempel liggen rozen. Ze stellen de vijftien mysteries van de rozenkrans voor.
22. Onderaan rechts zien we matrozen die knielen bij het altaar van de heilige maagd. Zij hebben tijdens een orkaan de gelofte gedaan om Maria’s heiligdom te bezoeken als ze aan de dood zouden ontsnappen. Ze werden verhoord en komen nu hun schuld inlossen.

De geboden – Tweede gebod van God (vervolg) – Zweer niet ijdel, vloek noch spot

1. Iemand die gezworen heeft om een slecht werk te verrichten, is niet verplicht om deze belofte te houden. Hij zou immers de zaak verergeren door een bijkomende zonde te stellen.
2. Herodes bedreef deze zonde toen hij Johannes de Doper liet onthoofden. We lezen in het evangelie van Marcus:“Koning Herodes hoorde over Hem, want zijn naam was bekend geworden, en ze zeiden: ‘Johannes de Doper is uit de doden opgewekt. Daarom zijn die krachten in Hem werkzaam.’ Maar anderen zeiden: ‘Het is Elia’, en weer anderen: ‘Het is een profeet als andere profeten.’ Toen Herodes dat hoorde, zei hij: ‘Die Johannes, die ik heb laten onthoofden, is uit de doden opgewekt.’ Want zelf had Herodes Johannes laten arresteren en in de gevangenis laten zetten vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij haar getrouwd had. Want Johannes had tegen Herodes gezegd: ‘Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te bezitten.’ Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem uit de weg ruimen, maar ze had daartoe niet de macht. Want Herodes had ontzag voor Johannes, in het besef dat deze een rechtvaardige en heilige man was, en hij nam hem in bescherming. Als hij naar hem luisterde, raakte hij steeds in verlegenheid, en toch hoorde hij hem graag. Er kwam een gunstige dag toen Herodes op zijn verjaardag een feestmaal gaf voor zijn hofhouding, de legerleiding en de hoge heren van Galilea. De dochter van hem en Herodias kwam binnen en met haar dans deed ze Herodes en zijn gasten een groot genoegen. De koning zei tegen het meisje: ‘Vraag me wat je maar wilt, ik zal het je geven.’ En hij deed er zelfs een eed op: ‘Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al was het de helft van mijn koninkrijk.’ Ze ging weg en zei tegen haar moeder: ‘Wat moet ik vragen?’ Die zei: ‘Het hoofd van Johannes de Doper.’ Haastig ging ze recht op de koning af en vroeg: ‘Ik wil dat u mij terstond op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.’ De koning werd bedroefd, maar vanwege zijn eed en omwille van zijn gasten wilde hij het haar niet weigeren. Meteen stuurde de koning iemand van zijn lijfwacht en gaf het bevel om het hoofd van Johannes te brengen. Die ging weg en onthoofdde hem in de gevangenis. Hij bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje, en het meisje gaf het aan haar moeder. Toen zijn leerlingen het hoorden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.”
3. We maken ons schuldig aan godslastering (“blasfemie”) wanneer we aan God of zijn heiligen iets oneerbaar toeschrijven; wanneer we iets van hen loochenen; wanneer we hen bespotten.
4. Er zijn twee soorten godslastering: eenvoudige en ketterse.
5. Eenvoudige blasfemie is wanneer we oneerbaar woord aan God richten, zonder evenwel iets te zeggen dat afbreuk doet aan de geloofswaarheden, bv. “verdoeme” ( = vervloekt, vermaledijd) of het spottend uitspreken van Gods naam bv. “Jezus!” (ook varianten zoals “Dju”, “Geez”, “Jeetje”,…).
6. Wanneer we voor “verdoeme” (of varianten zoals “verdomme”, “verdomd”, “doeme”, “verdorie”,…) het woord “god” plaatsen en dit in boosheid of verachting uitspreken, is dit voor God uiterst lasterlijk. Het is alsof men zegt: “Moge Gods naam vervloekt zijn!”. Dit is een afgrijselijke godslastering.
7. Onder ketterse blasfemie verstaan we een godslastering die niet alleen een verachting van God uitdrukt, maar ook een dwaling tegen te rechte leer bevat. Voorbeelden zijn uitspraken als “God is niet rechtvaardig” of “God bekommert zich niet om ons”.
8. Een ketterse blasfemie die weloverwogen wordt uitgesproken, is een doodzonde.
9. Wanneer je een godslastering hoort, moet je deze zo snel mogelijk rechtzetten, door bv. te antwoorden: “Geloofd zij Jezus-Christus!”
10. Wanneer we “verdoeme” (of varianten) zeggen, betekent dat dat we onzelf, onze naaste of een ander schepsel kwaad toewensen.
11. We zondigen tegen dit gebod wanneer we onszelf of iemand anders kwaad toewensen, bv. in de uitdrukking: “Ik mag doodvallen als het niet waar is.”

Uitleg van de prent

12. Deze prent stelt ons Herodes voor op zijn verjaardagsfeest. Bij hem staat de dochter van Herodias die hem het hoofd van Johannes de Doper vraagt. Links zien we die beulen die het hoofd van Johannes de Doper op een schaal aandragen.
13. Volgens de oude Mozaïsche wet moesten godslasteraars gestenigd worden. Onderaan links zien we een godslasteraar die Mozes liet stenigen nadat hij met God overleg gepleegd had.
14. Onderaan rechts zien we een landbouwer die vloekt op de dieren die hij aanvoert. Zo roept hij hen toe: “Dat de duivel jullie komt halen!”. Zijn noodlottige bede wordt verhoord: duivels zaaien paniek in de kudde en zijn dieren lopen weg.

De geboden – Tweede gebod van God – Zweer niet ijdel, vloek noch spot

Tweede gebod van God - Zweer niet ijdel, vloek noch spot
1. Het tweede gebod gebiedt ons om de naam van God de eer te bewijzen die Hem toekomt. Het gebiedt ons tevens om onze beloften na te komen.
2. Met dit gebod verbiedt God ons:

  1. een valse eed af te leggen en daarbij God tot getuige te nemen (d.i. ijdel te zweren);
  2. te vloeken;
  3. verwensingen te uiten;
  4. beloften te breken.
3. Een eed afleggen of zweren is God tot getuige nemen van wat we zeggen of beloven.
4. Zweren kunnen we doen op drie manieren:

  1. door bepaalde woorden uit te spreken, zoals “ik doe eed” of “ik zweer”;
  2. door bepaalde handelingen uit te voeren, bv. de hand opheffen;
  3. door schriftelijk iets onder ede te verklaren.
5. We zweren niet noodzakelijk door de woorden uit te spreken, maar enkel als we hierbij met opzet God tot getuige nemen van onze uitspraak of belofte.
6. Als we zweren op zaken die tot de schepping behoren, nemen we impliciet ook God tot getuige, omdat hij deze dingen geschapen heeft. Het zweren op de hemel of de donder is derhalve hetzelfde als zweren tot God.
7. IJdel zweren betekent concreet:

  1. zweren tegen de waarheid;
  2. zweren wanneer dat niet nodig is;
  3. zweren iets slecht te doen.
8. Zweren tegen de waarheid is onder eed iets verklaren waarvan we weten dat het onjuist is of onder eed iets beloven wanneer we niet van plan zijn om het ook uit te voeren.
9. Zweren tegen de waarheid is steeds een zware zonde. We noemen deze meineed. We begaan steeds een doodzonde als we ons met opzet aan meineed schuldig maken.
10. Meineed is een doodzonde omdat we God ernstig beledigen door Hem als getuige van een leugen of onwaarheid te nemen.
11. Als we ook maar enigszins twijfelen aan iets, mogen we er geen eed over afleggen. Als we de waarheid niet kunnen achterhalen, mogen we er ook niet over zweren, omdat we dan het risico lopen om meineed te plegen.
12. Als we niet het risico willen lopen om deze zonde te begaan, is het best om in het geheel niet te zweren, noch op ons geloof, noch op ons geweten, noch op de waarheid, noch op eender welke andere manier.
13. Eed doen zonder noodzaak is zweren zonder daartoe verplicht te zijn of zweren over onbelangrijke dingen.
14. Zweren zonder noodzaak is een zonde omdat het getuigt van weinig respect om God tot getuige te nemen van iets dat niet belangrijk is.
15. Het is toegelaten om te zweren in zwaarwichtige materies, bv. voor een rechtbank.
16. In dat geval moeten we zweren met diepe eerbied en met het doel om God te vereren, die zelf de Waarheid is.
17. Als we iets onder ede hebben beloofd, zijn we dubbel verplicht om het uit te voeren. Ten eerste moeten we de belofte volbrengen omdat het rechtvaardig is en ten tweede moeten we ze volbrengen uit godsdienstige overwegingen.

Uitleg van de prent

18. Het belangrijkste onderwerp van deze prent is de valse getuigenis van de heilige Petrus. Deze apostel was het huis van de hogepriester Kajafas binnengedrongen toen Jezus werd voorgeleid. Toen hij zich op de voorplaats had gezet om zich te verwarmen, herkende de dienstmeid hem, en riep uit: “Deze was ook met Jezus van Nazareth.” Petrus zwoer toen dat hij die man niet kende.
19. Onderaan rechts zien we Jakob en Esau. Esau was eens vermoeid van de jacht teruggekeerd en had zijn broer gesmeekt voor het bord linzensoep, dat die voor zichzelf had klargemaakt. Jakob vond dat prima, op voorwaarde dat Esau hem onder eed beloofde zijn eerstgeboorterecht af te staan. Esau hefte zijn hand op en zwoer zonder noodzaak. Daarmee verloor hij zijn eerstgeboorterecht.
20. Onderaan links zien we zeven mannen die gekruisigd werden onder de regering van koning David, omdat ze de eed van Saul hadden geschonden. Toen Jozua het land van Kanaän in bezit had genomen, had hij de inwoners van Gibeon gezworen hen geen kwaad te zullen doen. Maar Saul had mensen van Gibeon gedood en daarom strafte God deze meineed met een driejarige hongersnood. David vroeg de Gibeonieten hoe hij het leed kon goedmaken dat hen aangedaan was. Zij eisten dat Saul zeven van zijn kinderen zou uitleveren. David voldeed hun wens en kruisigde de kinderen op een berg om zo Gods wraak te milderen.
21. Als we mensen horen vloeken of God belasteren en we kunnen hen dat niet beletten, moeten we toch minstens antwoorden: “Geloofd zij Jezus Christus”. Het verdient aanbeveling om dergelijke tekens van vroomheid te stellen. Zo kunnen we aan God eerherstel geven.

De geboden – Eerste gebod van God (vervolg) – Bovenal bemin één God

De geboden - Eerste gebod van God (vervolg) - Bovenal bemin één God
1. We zondigen tegen het eerste gebod:

  1. door afgoderij;
  2. door goddeloosheid;
  3. door bijgelovigheid
2. Afgoderij is het bewijzen van goddelijke eer aan gewone, niet-goddelijke schepselen.
3. We zondigen in de goddeloosheid:

  1. als we heilige zaken onteren;
  2. als we spotten met de godsdienst of haar bedienaars;
  3. Als we met regelmaat onze godsdienstige plichten niet volbrengen.
4. Het onteren van heilige zaken is een zware zonde die we ook heiligschennis noemen. Het bestaat in drie vormen: van personen, van plaatsen en van dingen.
5. We maken ons schuldig aan heiligschennis op personen als we met kwade bedoelingen een aan God toegewijd persoon slecht behandelen.
6. Heiligschennis op plaatsen bedrijven we wanneer we een aan God toegewijde plaats onteren.
7. Heiligschennis op dingen betekent dat we een aan God toegewijde zaak onteren. Bijvoorbeeld: de sacramenten, de gewijde vaten (bv. kelk, monstrans,…), de heilige schrift, de relikwieën en de beelden van de heiligen.
8. We zondigen in de bijgelovigheid als we voor het verwerven van bepaalde kennis of om het verkrijgen van bepaalde gunsten, voorwerpen gebruiken, of handelingen stellen die hiertoe geen enkele kracht hebben, noch vanuit de natuur ervan, noch van God, noch vanuit een bepaling van de heilige Kerk.
9. De voornaamste vormen van bijgelovigheid zijn: tovenarij, beheksing en het geloof in voortekenen.
10. Tovenarij is het verkrijgen van iets wonderbaarlijks met de hulp van de duivel.
11. Beheksing is het benadelen van mensen of dieren met de macht van de duivel.
12. Geloof hechten aan voortekenen noemen we bijgelovigheid wanneer we uit willekeurige zaken een voorteken zien voor iets goed of kwaad dat in de toekomst zal plaatsvinden. Voorbeelden van dergelijk bijgeloof is de mening dat er geluks- of ongeluksdagen zouden bestaan of dat, als er ergens 13 mensen aan tafel zitten, één van hen spoedig zal sterven.
13. We zondigen met name in deze gevallen tegen de bijgelovigheid: als we geloof hechten aan kaartleggers, als we naar waarzeggeres luisteren of als we wichelaars raadplegen.
14. Het gebruik van wijwater en andere gewijde zaken is nochtans geen bijgelovigheid. Deze dingen verkrijgen een bijzondere kracht door het gebed dat erover uitgesproken is, in overeenstemming met de richtlijnen van de katholieke Kerk hieromtrent.
15. In het evangelie lezen we hoe Jezus verkopers uit de tempel jaagt, omdat ze een heilige plaats onteren:“Het was kort voor het joodse Pasen. Jezus begaf zich naar Jeruzalem en zag daar hoe men in de tempel runderen, schapen en duiven stond te verkopen en geld zat te wisselen. Hij knoopte touwen aaneen tot een zweep en joeg ze allemaal de tempel uit, schapen en runderen erbij. De tafels van de wisselaars gooide Hij met geld en al omver. En tegen de duivenverkopers zei Hij: ‘Weg ermee! Maak van het huis van mijn Vader geen markt!’ Zijn leerlingen beseften dat er geschreven staat: De ijver voor uw huis zal Mij verteren.”

Uitleg van de prent

16. Deze prent stelt de Israëlieten voor die in de woestijn het gouden kalf aanbaden. Terwijl Mozes op de berg sprak met God, verveelde het volk zich en smeekten ze de hogepriester Aäron om hun een gouden kalf te maken dat ze konden aanbidden. Aäron vervulde hun wens en ze knielden voor de afgod neer en vereerden hem met gebeden en dansen. Mozes kwam intussen van de berg af met de twee stenen tafels waarop de Wet geschreven stond. Toen hij zag wat er gebeurd was, werd hij kwaad, wierp ze op de grond en verbrijzelde ze.
17. Onderaan links zien we Heliodorus, de oppergeneraal van het leger van Seleucus, de koning van Syrië. Deze wilde de schat van de tempel van Jeruzalem roven. Op het ogenblik dat hij deze heiligschennende daad wilde stellen, zag hij een vreselijke ruiter die zich op hem wierp en hem vertrappelde. Terzelfdertijd kwamen twee jonge en goed uitgeruste mannen op hem af en onderwierpen hem aan een vreselijke marteling. Heliodorus verloor het bewustzijn en bezweek roemloos.
18. Saul maakte zich schuldig aan bijgelovigheid toen hij bij de waarzegster Endor te rade ging. Onderaan rechts zien we deze koning met achter hem de waarzegster. Hij vraagt haar om de profeet Samuel te doen verschijnen die een tijdje daarvoor reeds overleden was. Saul meent dat God hem hierdoor de bijzondere genade schenkt om Samuel te zien. Deze kondigt hem aan dat hij de volgende dag zal sterven in de slag met de Filistijnen.
19. Enkel God die alles weet, is in staat om de toekomst te kennen. Daarom is het een grote schande om zijn gezworen vijand, de duivel, daarover te raadplegen. Deze is immers ook maar een schepsel dat geen kennis over de toekomst heeft.

De geboden – Eerste gebod van God – Bovenal bemin één God

De geboden - Eerste gebod van God - Bovenal bemin één God
1. In het eerste gebod wordt ons opgedragen om één enkele God te erkennen, aanbidden en dienen.
2. Die plichten vervullen we door het beoefenen van de drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde.

Over de aanbidding die enkel God toekomt

3. God aanbidden betekent zich volledig onderwerpen aan zijn heerschappij en Hem alle inwendige en uitwendige eer betonen.
4. We betonen inwendige eer voor God, wanneer we bij onszelf de oefeningen van geloof, hoop en liefde overwegen, zonder ze luidop op te zeggen.
5. We betonen God uitwendige eer als we in onze woorden of daden blijk geven van de religieuze motieven die ons bezielen.
6. Waarom moeten we God uitwendige eer betonen?

  1. Omdat ons lichaam en onze ziel Hem toebehoort,
  2. Omdat de uitwendige eer de inwendige openbaar maakt en voedt.
7. We betonen God openbare eer door hem in christelijke bijeenkomsten te aanbidden.
8. Wij moeten God openbare eer betonen omdat we verplicht zijn getuigenis van ons geloof af te leggen en aan de naaste te laten zien dat we echte dienaars van God zijn.
9. Wij bewijzen God uitwendige en openbare eer door kruistekens te maken, te knielen, luidop gebeden op te zeggen, in geestelijke gezangen, door het bijwonen van de Heilige Mis en andere kerkdiensten.
10. We moeten vooral tot God bidden ‘s morgens en ‘s avonds, wanneer we de kerk binnenstappen, tijdens kerkdiensten en bij het ontvangen van de sacramenten.
11. Niet alleen individuele personen maar ook de burgerlijke maatschappij moet God aanbidden, omdat Hij de opperste heer is van samenlevingen zowel als individuen.
12. We mogen niets anders aanbidden dan God omdat alleen Hij de opperste Heer is van alle schepselen.
13. We aanbidden Jezus Christus, aangezien Hij God is, samen met de Vader en de Heilige Geest.

Over de verering van de heiligen

14. We aanbidden heiligen niet, maar vereren hen en roepen hen aan als vrienden en dienaars van God.
15. De eer die wij aan heiligen bewijzen bestaat erin:

  1. dat wij hen vereren voor de glorie die zij in de hemel genieten,
  2. dat we hen aanroepen,
  3. dat we hun voorbeeld navolgen.
16. Het verschil tussen het gebed tot God en het gebed tot de heiligen is dat we God erkennen als de gever van het goed, terwijl we de heiligen slechts aanroepen als voorsprekers, die bij God met ons en voor ons bidden.
17. De eredienst die wij een heilige betonen wordt Dulia geheten. Deze is te onderscheiden van de aanbidding die enkel God toekomt. Deze noemen we Latria.
18. Aan de heilige Maagd zijn we een bijzondere eredienst verschuldigd omdat zij ver boven alle andere heiligen verheven is. Deze noemen we Hyperdalia.
19. De verering voor Onze-Lieve-Vrouw is heel bijzonder om verschillende redenen:

  1. Zij is de moeder van God;
  2. Christus heeft haar op het kruis als onze moeder aangeduid.
  3. Zij is de koningin van de hemel en het volmaakste van alle schepselen.
20. Als we een ware devotie voor Maria willen bezitten, moeten we haar met een kinderlijke liefde beminnen, met een vast vertrouwen aanroepen en haar deugden navolgen, in het bijzonder de nederigheid en de zuiverheid.
21. Het is nuttig om een kruisbeeld en andere vrome beelden te hebben. Dat is een middel bij uitstek om onze eerbied en liefde voor de godsdienst te tonen.

Uitleg van de prent

22. Op deze prent zien we mensen van alle leeftijden en standen, mannen en vrouwen, die God nederig aanbidden en aanschouwen. De Heer opent zijn armen en ziet met welbehagen op hen neer. Zo toont Hij met welke goedheid Hij onze eerbetuigingen en nederige smeekbedes ontvangt.
23. Bovenaan links zien we de heilige Maagd omringd door engelen. Rechts zien we de heilige Jozef en verschillende andere heiligen.
24. Om God te eren moeten we vooral de drie goddelijke deugden beoefenen. Hiertoe is het nuttig om vaak de oefeningen van geloof, hoop en liefde te overwegen.
25. Wanneer we bekoord worden door het kwade, is het raadzaam om de namen van Jezus, Maria en Jozef te aanroepen. Maak er een gewoonte van!
26. Onze patroonheilige verdient speciale aandacht. We moeten hem meer nog dan andere heiligen vereren.

De geboden van God in het algemeen

De geboden van God in het algemeen
1. Om zalig te worden is het niet voldoende om de door God geopenbaarde waarheden te geloven. We moeten ook de geboden van God en van de heilige Kerk onderhouden.
2. Er zijn tien geboden van God.
3. God verkondigde zijn geboden op de berg Sinaï op de vijftigste dag na het vertrek van de Israelieten uit Egypte.
4. Dit zijn de tien geboden zoals God die aan Mozes gaf:

  1. ‘Ik ben de Heer uw God. U zult geen andere goden hebben ten koste van Mij. U zult geen beelden maken. Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer.
  2. U zult de naam van de Heer uw God niet lichtvaardig gebruiken.
  3. Denk aan de sabbat; die moet voor u heilig zijn.
  4. Eer uw vader en uw moeder. Dan zult u lang leven op de grond die de Heer uw God u schenkt.
  5. U zult niet doden.
  6. U zult geen echtbreuk plegen.
  7. U zult niet stelen.
  8. U zult niet vals getuigen tegen uw naaste.
  9. U zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste
  10. U zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort.’

5. God schreef de tien geboden op twee stenen tafels. Op de eerste stonden de drie geboden die onze plichten tegenover God voorstellen. Op de tweede stonden de zeven andere die handelen over onze plichten tegenover onszelf en de naaste.
6. De drie eerste gaan over onze plichten tegenover God. Het eerste gebiedt ons God te aanbidden, het tweede om zijn naam te eerbiedigen en het derde om de dag te vieren die aan Hem opgedragen is.
7. De zeven laatste gaan over onze plichten tegenover de naaste. Het vierde gebiedt ons om onze ouders te eren en de zes andere om de naaste geen nadeel te berokkenen, noch in zijn persoon, zijn goederen of zijn eer.
8. God heeft deze geboden al van het begin van de wereld in het hart van de mensen gedrukt. Op de berg Sinaï heeft Hij ze opnieuw afgekondigd omdat de mensen ze vergeten waren door de gevolgen van de erfzonde, de onwetendheid en de driften.
9. De geboden zijn universeel en gelden zowel voor christenen als Israelieten. Christus heeft dat op deze wijze verklaard: “Wilt gij het leven ingaan, onderhoud dan de geboden.”
10. Dat bevestigt Hij dan ook in deze parabel :“Daar kwam een wetgeleerde naar Hem toe om Hem op de proef te stellen. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?’ Hij zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Hoe leest u dat?’ Hij gaf ten antwoord: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’ Hij zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’ Maar hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn naaste?’ Jezus nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen. Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.” Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen?’ Hij zei: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen.’ Jezus zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’”
11. Wij zijn verplicht de geboden te onderhouden omdat God als onze opperste meester recht heeft op onze gehoorzaamheid. Met Gods genade is het trouwens makkelijk om ze te onderhouden.

Uitleg van de prent

12. Op deze prent zien we hoe Mozes de twee stenen tafels met Gods geboden ontvangt. Terwijl God zijn geboden aan Mozes geeft, overdekt een zwarte wolk de berg Sinaï; het dondert en bliksemt en het volk hoort een aanhoudend luid trompetgeschal. Daarmee wil God zijn volk aansporen om de wet te onderhouden.

De sacramenten – Het huwelijk

De sacramenten - het huwelijk
1. Het huwelijk is een sacrament waardoor man en vrouw wettig verbonden worden en genade ontvangen om de huwelijksverpichtingen goed te vervullen.
2. God zelf heeft het huwelijk bij de schepping ingesteld. Christus heeft het tot de waardigheid van sacrament verheven.
3. Het heiligste huwelijk dat ooit aangegaan werd, is dat tussen de heilige Jozef en de heilige maagd Maria.
4. Om een geldig huwelijk te sluiten, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen huwelijksbeletsels bestaan die het huwelijk nietig maken;
  2. het huwelijk moet aangegaan worden voor de eigen pastoor of een ander daartoe gemachtigd priester in het bijzijn van minstens twee getuigen.
5. Er zijn twee soorten huwelijksbeletsels: enerzijds huwelijksbeletsels die het huwelijk ongeldig maken en anderzijds huwelijksbeletsels die het ongeoorloofd maken.
6. Het meest voorkomende huwelijksbeletsel dat een huwelijk ongeldig maakt, is dat van de bloedverwantschap tot en met de vierde graad. Ook de geestelijke verwantschap valt hieronder: een peter of meter kan dus niet huwen met zijn doopkind, noch met diens ouders.
7. Enkele weken voor het huwelijk wordt er in de parochie gebeden voor het koppel. Dit noemen we “de roepen”. De kerk doet dit om eventuele huwelijksbeletsels tijdig aan het licht te brengen.
8. Wanneer de situatie hierom vraagt, kan de kerk in bepaalde gevallen dispensatie verlenen voor huwelijksbeletsels.
9. Men moet zich voorbereiden op het huwelijk door van jongsaf aan al een deugdzaam en zuiver leven te leiden en slechts na toestemming van de ouders met een verkering te beginnen. Men moet Gods genade vragen in het gebed en door het ontvangen van de heilige sacramenten.
10. Trouwen in staat van doodzonde is een heiligschennis die Gods vloek zal uitroepen over de families.
11. Het huwelijk bestaat niet tussen gedoopten die het alleen voor de staat zijn aangegaan. Zij leven in permanente staat van doodzonde en zijn onwaardig om de sacramenten te ontvangen of een kerkelijke begrafenis te krijgen.
12. De gehuwden moeten met elkaar leven in trouw en eenheid; zij moeten hun kinderen gemeenschappelijk opvoeden in deugd en godsvrucht.
13. Het huwelijk wordt slechts ontbonden door de dood. Christus heeft immers zelf gezegd:“Wat God verbonden heeft, moet de mens niet scheiden.”
14. De sterkste band bestaat er tussen ouders en de kinderen die geboren werden uit de wettige en ware echtgenote. De apostel Paulus prijst deze band zo hoog dat hij zegt:“De vrouw zal gered worden door haar moederschap”. Deze woorden staan vooral in verband met de godvruchtige opvoeding van de kinderen, want hij voegt er dadelijk aan toe:“…als zij standhoudt in geloof en liefde en heilige bezonnenheid.”
15. Nochtans is het nog beter om in onthouding te leven dan te trouwen, omdat de zuiverheid die men zo onderhoudt, behoort tot één van de drie zgn. “evangelische raden” (gehoorzaamheid, kuisheid en armoede) en veel genade doet verkrijgen.
16. Ouders die hun kinderen verhinderen om hun roeping tot het kloosterleven na te streven, als zij hiertoe door God geroepen zijn, begaan een zware fout en dragen zware schuld voor het ongeluk van hun kinderen.

Verklaring van de prent

17. In het midden van de prent zien we de heilige Jozef die in de tempel van Jeruzalem voor de hogepriester het huwelijk aangaat met de heilige maagd Maria. De bloeiende lelie die de heilige Jozef in de hand houdt, doet denken aan de manier waarop hij gekozen werd om echtgenoot te worden van de heilige maagd. Toen Maria oud genoeg was om te trouwen riep de hogepriester alle jongelingen uit het huis van David tezamen die met haar wilden trouwen. Hij gaf aan allen een gewijd stokje en zei dat ze daarop hun naam moesten schrijven. Hij legde vervolgens alle stokjes op het altaar en smeekte God om zijn wil kenbaar te maken. Toen hij de stokjes terugnam, was waren er aan dat van heilige Jozef blaadjes en bloemen gegroeid. Links op de prent zien we een jongeling die droevig zijn stokje brak toen bleek dat hij niet gekozen was.
18. Bovenaan links zien we de jonge Tobias en Sara die zich met vurig gebed voorbereiden op het huwelijk. We zien de engel Rafaël die de duivel verjaagt die de eerste zeven echtgenoten van Sara gedood had omdat zij op slechte wijze het huwelijk wilden aangaan. Tobias en Sara namen nu echter het besluit om God trouw te dienen, en kregen daardoor bescherming van de engel.
19. Onderaan zien we hoe een priester een kerkelijk huwelijk inzegent.
20. Bovenaan rechts zien we Adam en Eva. God had Eva geschapen uit de rib van Adam. Hij zegende hen met de woorden:“Wees vruchtbaar en word talrijk”
21. God schenkt zijn rijkste zegen aan het huisgezin dat ’s morgens en ’s avonds tot Hem bidt en zijn geboden onderhoudt.

De sacramenten – Het priesterschap

De sacramenten - het priesterschap
1. Het priesterschap is een sacrament waardoor de bedienaars van de heilige Kerk de macht en de genade ontvangen om hun ambt behoorlijk uit te oefenen.
2. Het ambt van de priester omvat het opdragen van de heilige Mis, het toedienen van de sacramenten en de verkondiging van het woord van God.
3. De macht voor de uitoefening van dit ambt komt van Christus. Hij gaf ze aan de apostelen en Hij gaf hen het recht die macht met anderen te delen.
4. Slechts wie door God geroepen is en aan de nodige vereisten voldoet, ontvangt het priesterschap.
5. Ouders hebben niet het recht hun kinderen te beletten of te dwingen de heilige wijdingen te ontvangen. Ze zijn verplicht hen de vrijheid te geven het beroep te kiezen waartoe God hen bestemt.
6. De gelovigen moeten de priesters eerbiedigen als Gods bedienaars en als hun herders, aan wie ze eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd zijn.

Diakonaat

7. Het hoofdtafereel van deze prent stelt Petrus voor, die de zeven eerste diakens wijdt. Het diakonaat werd ingesteld om een concrete nood te lenigen. De apostelen kregen het moeilijk hun ambt behoorlijk uit te oefenen omdat er steeds meer christenen kwamen. Daarom lieten ze de bijeengekomen gelovigen zeven diakens kiezen om ze te belasten met het uitdelen van de aalmoezen.Ze droegen hen voor aan de apostelen, en die legden hun na gebed de handen op.
8. De macht om kerkelijke ambten te bekleden komt rechtstreeks van de apostelen, door onafgebroken opvolging van bisschoppen, en zal in de Kerk bestaan tot het einde van de wereld.

Bisschopsambt

9. Het bisschopsambt is geen orde, maar is de volheid van het wijdingssacrament. Het geeft de macht om alle sacramenten toe te dienen, inclusief het vormsel en het wijdingssacrament.
10. Alleen de bisschop kan het wijdingssacrament toedienen.
11. Er zijn in de Kerk zeven verschillende orden: vier lagere orden en drie hogere orden.

Lagere orden

12. De vier lagere orden zijn: het ostiariaat, het lectoraat, het exorcisaat en het acolytaat.
13. Het ostiariaat is het ambt van portier. We zien bovenaan links op de prent een bisschop het ostiariaat toedienen. Hij laat de geestelijke de sleutels van de kerk aanraken en spreekt de woorden uit waarmee hij hem de bewaring van de sleutels toevertrouwd.
14. Het lectoraat geeft de macht om in de kerk het uit het Oude en het Nieuwe Testament voor te lezen. Eveneens bovenaan links op de prent zien we een bisschop het lectoraat toedienen. Hij laat de geestelijke het missaal aanraken en spreekt de woorden uit waarmee dit voorrecht wordt toegekend.
15. Het exorcisaat geeft de macht om duivels uit het lichaam van bezetenen te verdrijven. We zien bovenaan rechts op de prent een bisschop het exorcisaat toedienen. Hij laat de geestelijke het boek aanraken van duivelsbezweringen en geeft de macht om bezetenen de handen op te leggen.
16. Het acolytaat geeft de macht om de heilige Mis te dienen. Eveneens bovenaan rechts op de prent zien we een bisschop het acolytaat toedienen. Hij laat de geestelijke de kandelaar, de kaars en de ampulletjes aanraken en staat toe de kaarsen in de kerk aan te steken en tijdens de heilige Mis de wijn en het water aan te bieden.

Hogere orden

17. Onderaan links op de prent dient de bisschop het subdiakonaat toe en geeft de macht om, samen met de diaken, de preister aan het altaar bij te staan en het epistel te zingen. Hij laat de geestelijke de kelk, de pateen en het lectionarium aanraken en staat hem toe in de kerk voor te lezen. De subdiaken verbindt zich tot het celibaat en tot het dagelijks bidden van het getijdengebed.
18. Onderaan rechts op de prent dient de bisschop het diaconaat toe en geeft de macht om de priester in de heilige Mis terzijde te staan, het evangelie te zingen, te preken en te dopen. Hij legt de geestelijke de handen op en zegt: Ontvang de Heilige Geest, om de kracht te bezitten aan de duivel en zijn bekoringen te weerstaan.
19. Onderaan in het midden op de prent dient de bisschop het priesterschap toe en geeft de macht om de heilige Mis op te dragen, te preken en de sacramenten toe te dienen. Samen met alle aanwezige priesters legt hij de geestelijke de handen op, zalft zijn handen met de heilige olie, laat hem de kelk met wijn en de pateen met daarop een hostie aanraken en zegt: Ontvang de macht om de heilige Mis op te dragen voor de levenden en de gestorvenen.
20. Door meer dan vierhonderdduizend priesters wordt elke dag over de hele wereld de heilige Mis opgedragen.

De sacramenten – Het heilig oliesel

De sacramenten - Het heilig oliesel
1. Het heilig oliesel is een sacrament door Christus ingesteld, waardoor aan zieken genade wordt verleend voor de genezing van hun ziel en lichaam.
2. We weten zeker dat Christus dit sacrament zelf ingesteld heeft vanwege deze tekst van het Concilie van Trente:“Vervloekt zij degene die beweert dat het Heilig Oliesel geen echt, door Christus ingesteld sacrament is.”
3. Het heilig oliesel wordt toegediend door bisschoppen en priesters.
4. De priester die het heilig oliesel toedient, zalft met heilige olie de ogen, oren, neus, mond, handen en voeten van de zieke en smeekt God om hem de zonden te vergeven die hij met zijn zintuigen bedreven heeft.
5. Het heilig oliesel vergeeft de dagelijkse zonden en ook de doodzonden indien de zieke niet meer kan biechten. Het geeft sterkte in lijden en bekoring en vooral tijdens de doodstrijd. Het helpt zieken om te genezen, als het God belieft.
6. Wat bedoelen we met“het heilig oliesel vergeeft de zonden”?

  1. Het sacrament wist alle zonden uit die de zieke vergeten is of niet meer kan biechten;
  2. Het bevrijdt de zieke van de overblijfselen van de zonde, met name een rusteloos geweten, de doodsangst en van alle onvolmaaktheden die in de ziel achterblijven nadat ze van de zonde gezuiverd is.
7. Zieken worden vooral blootgesteld aan deze bekoringen:

  1. De overmoed waarmee ze stoutmoedig vertrouwen op Gods barmhartigheid;
  2. De wanhoop waardoor ze omwille van hun zonden gaan twijfelen aan Gods genade.
8. Het heilig oliesel sterkt de zieke tegen deze bekoringen. Het schenkt hem een geest van boetvaardigheid bij het besef van de begane zonden en sterkt het vertrouwen in Gods barmhartigheid.
9. Het heilig oliesel helpt zieken om heilig te sterven:

  1. Het vermeerdert de heiligmakende genade in hen;
  2. Het geeft hen de moed die nodig is om hun leven aan God te offeren.
10. Het heilig oliesel verzacht de pijn van een zieke en helpt hem om weer gezond te worden, indien dit nog mogelijk is.
11. We mogen niet tot het laatste moment te wachten om het heilig oliesel toe te dienen. Zo zouden we immers het risico lopen dat de zieke zonder het sacrament ontvangen te hebben, komt te overlijden en er dus niet de vruchten van zou kunnen ontvangen.
12. Vooraleer het heilig oliesel te ontvangen, moet de zieke biechten als hij in staat van doodzonde verkeert. Als hij niet meer kan biechten, moet hij zich innerlijk berouwen over zijn zonden en de absolutie wensen.
13. Terwijl de zieke het laatste sacrament ontvangt, moet hij aan God vergiffenis vragen voor alle zonden die hij met zijn zintuigen bedreven heeft, hopen op Gods barmhartigheid en nederig zijn leven aan God offeren.
14. Na het ontvangen van het heilig oliesel moet de zieke regelmatig deoefeningen van geloof, hoop en liefdeoverwegen, het kruisbeeld aanschouwen en godsvruchtig de namen van Jezus, Maria en Jozef aanroepen.
15. We moeten zieken aansporen om het heilig oliesel te ontvangen; dat is trouwens de grootste dienst die we hen kunnen bewijzen, aangezien hun zaligheid er dikwijls vanaf hangt. Als we dit zelf niet kunnen doen, moeten we een herder van de parochie op de hoogte brengen van de situatie waarin de zieke zich bevindt.
16. Als de zieke op sterven ligt, moeten de aanwezigen de gebeden der stervenden lezen en de zieke besprenkelen met gewijd water. We weten immers dat dit de kracht heeft om de duivel te verdrijven.
17. Het heilig oliesel mag meerdere malen toegediend worden, maar slechts éénmaal voor dezelfde ziekte.
18. Het heilig oliesel mag en moet toegediend worden aan iedereen die tot de jaren van verstand gekomen is en ernstig ziek is.

Uitleg van de prent

19. Op deze prent zien we een zieke die het heilig oliesel toegediend krijgt. Bovenaan is een engel die een brede wimpel vasthoudt met daarop de woorden die de Heilige Jakobus aan de eerste gelovigen schreef:“Is iemand van u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam van de Heer. En het gelovige gebed zal de zieke redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden.”Een andere engel toont met de ene hand de hemel en houdt met de andere hand een kroon vast.
20. Toen de Heilige Martinus op sterven lag, draaide hij plots zijn ogen opzij en riep: “Wat doet gij daar, wreed beest?” Dat wreed beest was de duivel die een laatste poging waagde om de heilige man naar de hel te sleuren. Gelukkig genoeg had de dienaar van God het heilig oliesel ontvangen. Door dit sacrament heeft Christus de zieke gesterkt in zijn lijden en bekoringen en vooral in zijn doodstrijd. Vraag vaak de genade om niet te moeten sterven zonder het heilig oliesel ontvangen te hebben.

De sacramenten – De biecht

De sacramenten - De biecht

De biecht

1. De biecht is het sacrament waarmee de zonden vergeven worden die na het doopsel begaan zijn.
2. Men ontvangt het sacrament wanneer de priester de absolutie geeft.
3. De absolutie is een soort vonnis dat de priester uitspreekt in de naam van Christus en waarmee de zonden vergeven worden, op voorwaarde dat de biechteling daartoe goed voorbereid is.
4. Vergiffenis van zonden in de absolutie kan slechts geschonken worden wanneer aan drie voorwaarden voldaan is: er is berouw, de zonden zijn beleden en de penitentie wordt uitgevoerd.

Berouw

5. Berouw betekent dat men oprecht spijt heeft over zijn zonden, deze verfoeit en dat men het vaste voornemen maakt om zijn leven te beteren.
6. We onderscheiden twee soorten van berouw: het volmaakt en het onvolmaakt berouw.
7. Het berouw is volmaakt wanneer men de zonde verfoeit vanuit het besef dat God oneindig goed is en dat de mens beseft dat hij Gods vertrouwen beschaamd heeft.
8. Als het berouw volmaakt is en men heeft de wil om te biechten, dan krijgt men vergiffenis voor de doodzonden.
9. Het berouw is onvolmaakt wanneer we de zonde enkel maar verfoeien om van God gunsten te verkrijgen, vanwege de gruwel zelf van de zonde, of uit vrees voor de hel of de goddelijke straffen.

De belijdenis van de zonden

10. We belijden onze zonden aan de priester om er door de absolutie vergiffenis voor te krijgen.
11. Christus heeft de belijdenis van de zonden voorgeschreven toen Hij aan de priesters de macht schonk om ze te vergeven. Daarom moet de priester de zonden kennen om te weten of hij ze kan vergeven of niet.
12. We moeten al onze doodzonden biechten, met hun aantal en de eventuele omstandigheden die de zwaarte ervan kunnen beïnvloeden in positieve of negatieve zin.
13. Onze dagelijkse zonden hoeven we niet te biechten, maar het kan toch heel nuttig zijn.

De penitentie en de aflaten

14. De penitentie dient om de breuk te herstellen die de zonde tot stand gebracht heeft tussen God en de zondige mens. Zij is tevens het herstel van de schade die de zondaar aan zijn naaste heeft toegebracht.
15. Wij zijn verplicht om de penitentie uit te voeren, zelfs nadat we de absolutie hebben ontvangen. Hoewel de absolutie de eeuwige straf kwijtscheldt, bevrijdt ze ons nochtans niet van de tijdelijke straffen die we tijdens of na dit leven nog moeten ondergaan.
16. We mogen bijna alle aflaten verdienen om de zielen in het vagevuur te bevrijden. Dit vroom gebruik wordt door de kerk ten sterkste aanbevolen.

Uitleg van de prent

17. Het belangrijkse onderwerp van deze prent is Jezus die verscheen aan zijn apostelen in het Cenakel op de dag van zijn verrijzenis.“Ontvang de heilige Geest”, zei Hij. “Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden.”Zo stelde Jezus het Sacrament van de biecht in en gaf Hij aan bisschoppen en priesters de macht om de zonden te vergeven.
18. Christus heeft tijdens zijn leven meermaals zonden vergeven. Rechts bovenaan de prent zien we hoe de mensen een lamme tot bij Jezus brachten om hem te genezen.Hij tegen de man: “Uw zonden zijn u vergeven.” De schriftgeleerden en farizeeën hadden hun bedenkingen. “Wat is dat voor iemand,” zeiden ze, ”die zo godslasterlijk spreekt?” Jezus doorzag hun bezwaren en gaf hun een weerwoord: “Wat hebt u voor bezwaar? Wat is eenvoudiger? Zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven”, of zeggen: “Sta op en loop”? Maar opdat u weet dat de Mensenzoon bevoegd is om op aarde zonden te vergeven”, zei Hij, nu tegen de verlamde: “Ik zeg u, sta op, pak uw bed op en ga naar huis.” En meteen stond hij op en ging naar huis.
19. Onderaan rechts op de prent zien we een biechteling die zijn zonden gebiecht heeft en de absolutie verkregen. Zijn engelbewaarder toont hem de hemel en de duivel wordt door de absolutie uit zijn hart verdreven.
20. Linksboven zien we een beeld van volmaakt berouw in de persoon van Maria Magdalena. Deze vrouw had een zeer slecht leven geleid en kwam al wenend haar zonden belijden en vergiffenis vragen aan de voeten van Jezus de Verlosser. Christus, die toen aanlag aan tafel bij Simon de farizeeër, verklaarde dat aan Maria Magdalena vele zonden vergeven waren, omdat ze veel liefde had. Hij zei haar:“Uw zonden zijn vergeven. Ga in vrede.”