Adam maakt alle mensen ongelukkig
Adam en Eva woonden in het Paradijs. Het was een mooie, grote tuin. Zie maar op het plaatje. Het was er heel fijn. De zon scheen heerlijk. Bloemen en bomen groeiden er overal. De dieren waren niet wild. Ze zouden Adam en Eva geen pijn doen. God wilde, dat alles zo zou zijn. Niet alleen voor Adam en Eva, maar ook voor alle andere mensen. Ze konden dan zien hoe goed God voor ons is.
Adam en Eva waren nooit ziek. Ook hadden ze nooit pijn. Ze zouden nooit sterven. Hun lichaam was mooi en sterk. Maar hun ziel was nog mooier. Dat moest ook. Want God met Zijn licht woonde erin. Dat maakte Adam en Eva zo gelukkig. Zij waren blij met God. En God was blij met hen. Hij noemde Adam en Eva zijn goede kinderen en vrienden. Onthoud dat goed: Adam en Eva waren kinderen en vrienden van God. Zou God hen nog blijer kunnen maken? Ja! In die hemel. Daar konden ze ook komen. Maar dan moesten ze God dienen. Ze moesten gehoorzaam zijn. Zouden Adam en Eva dat willen? God wilde het weten.
Hij sprak: “Van alle bomen in het paradijs mogen jullie eten. Maar van één boom moeten jullie afblijven.” En God wees die ene boom aan.
Adam en Eva konden nu laten zien of ze God wilden eren en dienen. God waarschuwde nog: “Als je daarvan eet, zul je sterven.” Adam en Eva hadden het goed gehoord. Maar de duivel ook. Hij was jaloers op hen omdat God in hen woonde. Zij waren kinderen en vrienden van God. En hij niet.
Nu wilde de duivel hen ook ongelukkig maken. En alle mensen. De duivel kroop in een slang. Toen ging hij in de verboden boom zitten. Juist kwam Eva daar voorbij. Opeens hoorde ze praten. Dat deed de duivel in de slang. “Eva”, riep de duivel, “waarom eet je niet van deze boom?” “Ik wil gehoorzaam zijn,” zei Eva. “Als ik ongehoorzaam ben, zal ik sterven.” “Eet er maar gerust van. Je wordt dan even wijs en machtig als God,” zei de duivel. Eva geloofde hem. En ze at van de vrucht. Toen gaf ze de verboden vrucht aan Adam. Hij at er ook van. Adam en Eva waren erg ongehoorzaam. Nu hadden ze een grote zonde gedaan.