God schept zon, maan en sterren.
Aan de hemel straalde geen zon. Ook de maan en de sterren waren er niet. God ging ervoor zorgen. Hij zei: “Er moeten lichten komen aan de hemel.” Toen kwam er de zon. En ook de maan en de sterren. God wilde het en ze waren er. Wat is God toch machtig. De zon scheen overdag. En alles kon goed groeien. Maan en sterren schenen ‘s nachts. Dit gebeurde de vierde dag.
God schept de vissen en de vogels
Toch moest er nog meer komen. Heel mooi moest de aarde worden. Dat wilde God. Wat deed Hij nu? Luister maar. God sprak: “Er moeten vissen zijn in het water en vogels in de lucht.” Het gebeurde. Veel vogels vlogen door de lucht. Grote en kleine, prachtig van kleur. Ze floten luid of piepten zacht. En het water krioelde van vissen. De vijfde dag was voorbij.
God schept de andere dieren.
Er waren nu vogels in de lucht En vissen in het water. Maar andere dieren waren er op aarde nog niet Die ging God nu scheppen Hij sprak en ze waren er Leeuwen brulden in het bos. Apen slingerden van tak tot tak De slang schuifelde door het gras Kevers kropen door het zand. Vlinders vlogen in het rond. God keek heel blij naar alles. Nu was de aarde klaar. Klaar voor de mens.