Monthly Archives: June 2016

De andere scheppingsdagen

God schept zon, maan en sterren.

Aan de hemel straalde geen zon. Ook de maan en de sterren waren er niet. God ging ervoor zorgen. Hij zei: “Er moeten lichten komen aan de hemel.” Toen kwam er de zon. En ook de maan en de sterren. God wilde het en ze waren er. Wat is God toch machtig. De zon scheen overdag. En alles kon goed groeien. Maan en sterren schenen ‘s nachts. Dit gebeurde de vierde dag.

God schept de vissen en de vogels

Toch moest er nog meer komen. Heel mooi moest de aarde worden. Dat wilde God. Wat deed Hij nu? Luister maar. God sprak: “Er moeten vissen zijn in het water en vogels in de lucht.” Het gebeurde. Veel vogels vlogen door de lucht. Grote en kleine, prachtig van kleur. Ze floten luid of piepten zacht. En het water krioelde van vissen. De vijfde dag was voorbij.

God schept de andere dieren.

Er waren nu vogels in de lucht En vissen in het water. Maar andere dieren waren er op aarde nog niet Die ging God nu scheppen Hij sprak en ze waren er Leeuwen brulden in het bos. Apen slingerden van tak tot tak De slang schuifelde door het gras Kevers kropen door het zand. Vlinders vlogen in het rond. God keek heel blij naar alles. Nu was de aarde klaar. Klaar voor de mens.

God heeft alles geschapen

God heeft alles geschapen

Er zijn nu heel veel mensen. Je kunt ze niet tellen. Lang geleden waren er geen mensen.
Ook waren er geen dieren, geen bomen en geen bloemen. Er was nog geen zon en ook geen maan en er waren geen sterren. Er was geen hemel en er waren geen engelen. God was er wel. Hij is er altijd geweest. God was blij en gelukkig. Nu wilde Hij engelen laten komen en mensen.
Die zouden Hem moeten eren en dienen. Hij kon ze dan blij en gelukkig maken. Hoe deed God dat? Luister maar.
Hij ging de hemel scheppen en de aarde.
Op de aarde moesten de mensen komen.

God schept het licht.

Maar het was nog overal donker. God sprak: “Er moet licht zijn!” En er was licht.
Hij wilde het en toen was het er. Zo machtig is God. Maar altijd licht is niet goed. Het moet ook eens donker zijn. De mensen kunnen dan goed slapen. Zo gebeurde het God noemde het licht: dag. En het donker noemde Hij: nacht. Toen was de eerste dag voorbij.

God schept het uitspansel.

Op de tweede dag schiep God de blauwe lucht. Ook schiep Hij de wolken. Hij noemde dit hemel. Nu kon het ook regenen. En het was niet altijd zo heet. God dacht aan alles. Onder de hemel was er alleen water. Het was niets mooi. Er groeide niets.
Er leefde niets. God zou het mooi gaan maken. Alles moest fijn worden, om Hem te eren en te dienen, en om zo de mensen gelukkig te maken.

God schept de aarde.

De derde dag keek God naar beneden. Hij sprak: “Het water moet op één plaats bijeen lopen. Het droge moet voor de dag komen.” God wilde het. En het gebeurde. Zo machtig is God. Het water noemde Hij zee. En het droge aarde. Maar de aarde zag er niets mooi uit. Er was geen gras. Er waren geen bloemen en geen bomen. Er groeide niets. Zo was de aarde niet goed voor de mensen. En dat wilde God toch. Wat deed Hij? Hij sprak: “Er moet gras komen op aarde, en bloemen, struiken en bomen.”
En het kwam er. Overal zag je fris gras.
Bloemen stonden ertussen. Ook zag je dikke, sterke bomen. God keek blij.
De aarde werd al mooi voor de mensen. God zou ze nog mooier maken.