Monthly Archives: January 2011

De sacramenten – Het vormsel

De sacramenten - Het vormsel
1. Het vormsel is een sacrament dat iemand die gedoopt is kan ontvangen om van de Heilige Geest kracht te ondervinden in de belijdenis van het geloof.
2. De Heilige Geest schenkt zeven gaven: wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God.
3. De wijsheid is een gave die ons respect bijbrengt voor de godsdienstige zaken, zoals het gebed, het woord van God en de sacramenten.
4. Het inzicht is een gave die onze geest laat nadenken over de mysteries van het geloof.
5. De raad is een gave waarmee we kunnen herkennen met welke keuzes we God eren en onze rechtvaardiging bewerkstelligen.
6. De sterkte is een gave die ons help onze plichten na te komen, ondanks alle mogelijke hindernissen.
7. De kennis is een gave die ons leidt wanneer we proberen Gods wil te begrijpen.
8. De vroomheid is een gave die ons aanspoort om onze geestelijke plichten trouw te vervullen en God te beminnen met een kinderlijke liefde.
9. Het ontzag voor God is een gave die ons eerbied en liefde voor God inboezemt, maar ons ook doet vrezen Hem te vergrammen.
10. Het vormsel wordt toegediend door de bisschop, als wettige opvolger van de apostelen.
11. De bisschop dient het vormsel toe door handoplegging en zalving met heilig chrisma, onder het uitspreken van de heilige woorden.
12. Heilig chrisma is een mengsel van olijfolie en balsem en wordt op Witte Donderdag door de bisschop gewijd.
13. Olie is zacht, krachtig en overvloedig, net als de genade die de Heilige Geest over de vormeling uitstort.
14. Balsem verspreidt voor iedereen een aangename geur, en de vormeling kan, net als Christus, voor iedereen een stichtend voorbeeld worden.
15. Balsem is een welriekend sap dat uit sommige bomen vloeit.
16. De bisschop zalft het voorhoofd van de vormeling met het teken van het kruis. Hij maakt daarmee duidelijk dat een christen zich nooit mag schamen over het kruis, maar zijn geloof in de Gekruisigde zonder vrees moet belijden.
17. De bisschop geeft ook een lichte kaakslag om duidelijk te maken dat we moeten bereid zijn voor Christus en voor het geloof alle vervolgingen te verdragen.
18. Om het vormsel waardig te ontvangen, moet de vormeling gedoopt zijn, behoorlijk onderwezen en vrij van doodzonde.
19. De gevormde is nog meer dan voordien verplicht te leven als een waar christen.
20. Het vormsel is niet strikt noodzakelijk voor iemands rechtvaardiging, maar het is zonde het vormsel niet te ontvangen uit nalatigheid of uit onverschilligheid.

Verklaring van de prent

21. Bovenaan links bevecht een soldaat een draak met zeven koppen. Het vormsel geeft ons de nodige kracht om de zeven hoofdzonden te bestrijden.
22. Rechts bovenaan zien we een jongen die voor een heidense rechter is gedaagd, die wil dat de jongen zijn geloof ontkent. De jongen verklaart echter dat hij christen is, zoals zijn moeder het hem heeft geleerd. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat we door het vormsel de kracht krijgen om ons geloof ondanks vervolgingen te belijden.
23. Het hoofdtafereel van de prent stelt Petrus en Johannes voor, die het vormsel geven aan de gelovigen van Samaria. Ze leggen hen de handen op, zodat ze de Heilige Geest ontvangen. Rechts van Petrus staat een man met een geldbeurs in de hand. Het is Simon, die als tovenaar optrad, die de apostelen vraagt hem hun macht te verkopen, zodat ook hij de Heilige Geest zou kunnen geven. Petrus wijst hem streng terecht omdat hij met geld de gave van God wil kopen.
24. De Heilige Geest is op deze prent afgebeeld als een duif die boven de vormelingen vliegt en zijn gaven uitstort.
25. Alvorens de bisschop het sacrament aan de vormelingen toedient, bidt hij: Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, Gij hebt uw dienaren herboren doen worden uit het water en de Heilige Geest en bevrijd uit de macht van de zonde. Wij bidden U: zend over hen de Heilige Geest, de Trooster, schenk hen de geest van wijsheid en verstand, de geest van inzicht en sterkte, de geest van kennis, van ontzag en liefde voor uw naam. Door Christus onze Heer.

De sacramenten – Het allerheiligste sacrament

De sacramenten - Het allerheiligste sacrament
1. Het allerheiligste sacrament is een sacrament door Jezus ingesteld waarbij Hij zelf aanwezig is, verborgen onder de gedaanten van brood en wijn.
2. Hij heeft dit sacrament ingesteld:

  • om steeds dicht bij ons te kunnen zijn,
  • om zich aan God als offergave te kunnen blijven aanbieden,
  • om het voedsel voor onze ziel te worden.

De heilige communie

3. Christus stelde het allerheiligste sacrament in door zelf de woorden van deconsecratieDit is mijn lichaam; dit is Mijn bloed” uit te spreken over het brood en de wijn. Hij voegde er nog aan toe “doe dit tot mijn gedachtenis.
4. Door deze woorden: “Dit is mijn lichaam; dit is mijn bloed” veranderde de almachtige Christus het brood in zijn lichaam en de wijn in zijn bloed. Onze Zaligmaker voegde er nog aan toe: “doe dit tot mijn gedachtenis” om aan de apostelen en priesters de macht te geven ook het brood in zijn lichaam en de wijn in zijn bloed te veranderen.
5. Deze verandering gebeurt tijdens de Heilige Mis wanneer de priester over het brood en de wijn de consecratiewoorden uitspreekt.
6. Communiceren is Jezus in het heilig sacrament ontvangen.
7. Er zijn twee voorwaarden om waardig te kunnen communiceren, één voor de ziel en één voor het lichaam.
8. De voorwaarde voor de ziel om te communie te kunnen gaan is vrij te zijn van doodzonde.
9. Als men in staat van doodzonde is, moet men een goede biecht spreken voor men te communie kan gaan.
10. In staat van doodzonde te communie gaan is, zoals Judas, de grote zonde van heiligschennis bedrijven.
11. Voor men te communie gaat moet men een ware godsvrucht opwekken door bijvoorbeeld de tot de communie voorbereidende akten te lezen.
12. De voorwaarde voor het lichaam om te communie te kunnen gaan is nuchter zijn sinds middernacht en uiterlijk ingetogen zijn.
13. Na de communie moet men Jezus, die men dan in het hart meedraagt, aanbidden, danken, zich aan Hem opofferen en om de nodige genade smeken. Dit noemen we de dankzegging.
14. De dankzegging na de communie is een belangrijke taak:

  • omdat het hoogst onbetamelijk zou zijn ons met vreemde zaken bezig te houden en Jezus die in ons tegenwoordig is geen hulde te bewijzen,
  • het is daarnaast ook de meest geschikte tijd om ons met onze Zaligmaker te onderhouden en zijn genaden te bekomen.

De heilige Mis

15. De mis is het offer van het Nieuwe Verbond waarbij het lichaam en bloed van Christus aan God de Vader wordt opgeofferd.
16. Jezus heeft het heilig offer van de Mis ingesteld om zijn heilig Kruisoffer onder ons ons voor te stellen en te bewaren.
17. De wijze van offeren is echter verschillend. Aan het kruis heeft Christus zich zichtbaar en op bloedige wijze opgeofferd. In de Heilige Mis doet hij dit op onbloedige wijze en onder de gedaante van brood en wijn.
18. Het heilige offer van de Mis kan alleen aan God opgedragen worden omdat het offer een daad van aanbidding is die alleen God toekomt.

Uitleg van de plaat

19. We zien in het midden Christus die tijdens het laatste avondmaal in Jeruzalem het allerheiligste sacrament instelt, aan de vooravond van zijn lijden. Boven, links zien we Judas die zich na een onwaardige communie uit wanhoop om het leven brengt.
20. Onder deelt een priester tijdens de Heilige Mis de communie uit aan de gelovigen.
21. De heilige communie is de geestelijke spijs van onze ziel. Dat wordt op deze plaat boven rechts voorgesteld door de profeet Elia. Een Engel geeft hem een in de as gebraden brood met een kruik water en zegt:“Sta op en eet; anders gaat de reis uw krachten te boven.”Elia stond op, at en dronk. Door dit voedsel gesterkt ging hij veertig dagen en nachten tot aan de berg Horeb. Het brood van Elia is een voorafbeelding van het allerheiligste sacrament dat ons versterkt, helpt om ons leven heilig te leiden en ons leidt naar het eeuwig geluk in de hemel.
22. Onze Moeder, de heilige Kerk moedigt ons aan om vaak het Misoffer bij te wonen en veelvuldig te communie te gaan. Zo ontvangen we de grote genaden die ons sterken op onze pelgrimstocht naar het hemels vaderland.

De sacramenten in het algemeen – Het Doopsel

De sacramenten in het algemeen – Het Doopsel
1. Een sacrament is een door Christus ingesteld uitwendig teken waardoor we een bijzondere genade verkrijgen.
2. De sacramenten zijn uitwendige tekenen omdat zij zichtbaar verwijzen naar de onzichtbare genade die ze ons geven.
3. Er zijn zeven sacramenten: het doopsel, het vormsel, de eucharistie, de biecht, de ziekenzalving, het wijdingssacrament en het huwelijk.
4. De sacramenten heiligen ons op twee manieren: sommige sacramenten doen ons overgaan van de dood in de zonde naar het leven in de genade; andere vermeerderen de heiligmakende genade die we reeds hadden.
5. De sacramenten die ons doen overgaan van de dood in de zonde naar het leven in de genade zijn het doopsel en de biecht. Men noemt deze de sacramenten van de doden.
6. De sacramenten die de heiligmakende genade vermeerderen zijn het vormsel, de eucharistie, de ziekenzalving, het wijdingssacrament en het huwelijk.
7. De sacramenten brengen genade voort uit zichzelf, door de kracht van de instelling en de verdiensten van Jezus Christus. Zij geven die genade aan alle mensen die ze waardig ontvangen.
8. De persoon die een sacrament onwaardig ontvangt, begaat de zonde van een heiligschennis, omdat hij iets schendt dat heilig is.
9. Er zijn enkele sacramenten die men slechts éénmaal kan ontvangen: het doopsel, het vormsel en het wijdingssacrament. Dit is omdat ze een onuitwisbaar geestelijk merkteken op de ziel aanbrengen.
10. Deze merktekenen onderscheiden ons van de mensen die deze drie sacramenten niet ontvangen hebben, en wijden ons op een bijzondere wijze aan God toe.

Het doopsel

11. Het doopsel is een sacrament dat ons zuivert van de erfzonde en ons kinderen maakt van God en de kerk.
12. De mensen die reeds tot de jaren van verstand gekomen zijn en dan – mits voldaan te hebben aan de nodige vereisten – het doopsel ontvangen, verkrijgen daarbij eveneens vergiffenis voor alle zonden die ze tot dan toe mochten bedreven hebben.
13. De ouders zijn verplicht een kind zo snel mogelijk na de geboorte te laten dopen. Alle uitstel is gevaarlijk: stel dat het kindje zou sterven zonder doopsel, dan wordt het voor eeuwig uit de hemel uitgesloten.
14. Als het doopsel met water onmogelijk is, kan het vervangen worden: 1° door de marteldood, die men het “doopsel van bloed” noemt; 2° door het oprechte verlangen om het doopsel te ontvangen, gekoppeld aan een volmaakt berouw. Dit noemt men het “doopsel door begeerte”
15. Normaal gezien moet de priester dopen, maar in tijden van nood mag en moet iedereen dat doen.
16. Om te dopen, moet eenzelfde persoon water gieten over het hoofd van de dopeling, terwijl hij zegt: “Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.”
17. De gedoopte belooft om de katholieke leer vast te zullen geloven en belijden en goed en christelijk te leven.

Uitleg van de prent

18. Het doopsel van Christus, dat in het midden van de prent wordt afgebeeld, geeft duidelijk aan welke de uitwerkingen van het doopsel zijn.Toen Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen uit het water. En zie, daar opende zich de hemel voor Hem en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen. Er kwam een stem uit de hemel, die zei: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind.’Door het doopsel worden wij kinderen van God; de Heilige Geest komt in ons hart met zijn genade en wij worden zo erfgenamen van het rijk van de hemel.
19. Onderaan zien we een priester die een kind doopt. Het witte doopkleed dat een engel vasthoudt en waarmee de gedoopte bekleed wordt, staan symbool voor de ziel van de gedoopte die bekleed wordt met genade en zuiverheid, zoals een kleed dat haar in de ogen van God bevallig en aangenaam maakt.
20. Een kind dat onmiddellijk na het doopsel overlijdt, gaat recht naar de hemel. Dat zien we in de rechterbovenhoek van de prent waar een kind dat vlak na het doopsel gestorven is, door een engel in de hemel binnengedragen wordt.
21. Het doopsel is absoluut noodzakelijk; kinderen die niet gedoopt zijn, kunnen niet zalig worden. Linksboven op de prent zien we de ziel van een kind dat zonder doopsel gestorven is en ronddoolt op een onbekende plaats waar zij voor eeuwig van het hemels geluk beroofd is.
22. Het doopsel met water van Johannes de Doper was geen sacrament maar slechts een voorafbeelding ervan. Het symboliseerde dat de mens tot innerlijke bekering bereid was.

De Genade

De Genade
1. De genade is een bovennatuurlijk geschenk van God. God schenkt ons de genade niet omdat we die zelf hebben verdiend, maar door de verdienste van Jezus Christus. We kunnen de genade gebruiken om tot rechtvaardiging te komen.
2. De genade is een geschenk van God omdat Hij ze ons geeft uit loutere goedheid en zonder dat Hij daartoe verplicht is. De genade is bovennatuurlijk omdat ze de krachten van onze natuur overtreft en omdat we haar op eigen kracht niet kunnen bekomen. Wij hebben de genade niet verdiend, maar God schenkt ze ons door de verdienste van Jezus Christus, die voor ons op het kruis is gestorven. God geeft ons de genade niet om ons geluk op aarde te verzekeren, maar opdat we ze zouden gebruiken om het geluk in de hemel te verdienen.
3. Naast het bovennatuurlijke geschenk van de genade schenkt God ons ook natuurlijke gaven, zoals lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid of rijkdom.
4. Die natuurlijke gaven kunnen bijdragen tot onze rechtvaardiging, maar zijn niet voldoende om ons naar de hemel te leiden. Alleen door de genade worden we het eeuwig leven waardig.
5. De genade is het kostbaarste wat we kunnen krijgen, omdat ze door het bloed van Christus is betaald en omdat ze voor ons de hemel verdient.
6. Er zijn twee soorten genade: de heiligmakende genade en de genade van bijstand.

De heiligmakende genade

7. De heiligmakende genade maakt ons van zondaars rechtvaardigen, kinderen van God, erfgenamen van de hemel.
8. Deze genade wordt ook habituele genade genoemd, omdat ze in ons blijft, zelfs wanneer onze wil niets verricht, bijvoorbeeld wanneer we slapen. Een ziel die de heiligmakende genade bezit, is in een bovennatuurlijke staat die we staat van genade noemen.
9. In staat van genade houden we van God, en houdt God van ons. Christus leert ons dat met deze woorden:als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden.
10. In staat van genade is het minste dat we doen om God te behagen, verdienstelijk voor de hemel.
11. We kunnen de heiligmakende genade laten groeien door de sacramenten, maar we verminderen haar door onze lauwheid en door dagelijkse zonden. We verliezen de heiligmakende genade door de doodzonde.

De genade van bijstand

12. Met de genade van bijstand helpt God ons het goede te doen en het kwade te vermijden.
13. God helpt ons door ons verstand te verlichten en door onze wil tot het goede aan te sporen.
14. God helpt ons ook met zichtbare middelen, zoals preken, goede voorbeelden, mirakels, enz.
15. We hebben de hulp van de genade echt nodig, want zonder die hulp kunnen we de rechtvaardiging niet bereiken. Christus gaf immers te kennen dat we los van Hem niets kunnen.
16. God wil dat iedereen de rechtvaardiging bereikt en schenkt dus aan iedereen, zelfs aan zondaars en ongelovigen, genoeg genade om gerechtvaardigd te worden.
17. God schenkt ons minstens de genade van het gebed en daarmee kunnen alle andere genaden verkregen worden.
18. Als God ons de genade van bijstand schenkt, mogen we er niet tegen ingaan, maar moeten we er trouw aan meewerken.

Verklaring van de prent

19. Wie heel trouw meewerkte aan de genade, is Paulus, rechts boven op deze prent.Hij was op weg en naderde Damascus al, toen hem plotseling een hemels licht omstraalde. Hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ Hij zei: ‘Wie bent U dan, Heer?’ Deze antwoordde: ‘Ik ben Jezus die jij vervolgt. Kom, sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.’
20. Bovenaan links zit Jezus op de rand van de waterput van Jacob en zegt aan de Samaritaanse vrouw:Als u de gave van God kende, als u wist wie het is die tegen u zegt: geef Mij te drinken, dan had u Hem erom gevraagd en Hij had u levend water gegeven.Die gave Gods, die alles in de wereld overtreft, is niets anders dan de genade.
21. De ziel in staat van genade wordt in het midden van de prent verbeeld als een maagd die het kleed van de onschuld draagt en een lelie in de hand houdt. Ze richt haar blik naar de hemel en draagt de Heilige Geest in haar hart, zoals Paulus het ons voorhoudt:U weet het: uw lichaam is een tempel van de heilige Geest die in u woont.
22. De ziel in staat van doodzonde wordt onderaan verbeeld als een maagd gekleed in rouwgewaden. Ze is gehuld in duisternis en geketend door de duivel, die als heer en meester in haar hart regeert.

Twaalfde artikel (vervolg) – Ik geloof in het eeuwig leven

De hel

1. De hel is de plaats waar de verdoemden het eeuwig verlies van God betreuren, door het vuur gekweld worden en met de duivels pijn lijden zonder einde.
2. Wie in staat van doodzonde sterft, gaat naar de hel.
3. Het is zeker dat de pijn van de verdoemden eeuwig duurt. Jezus verklaart immers in het Evangelie dat bij het Laatste Oordeel de bozen veroordeeld zullen worden om in het eeuwig vuur te branden. Op een andere plaats herhaalt Onze-Lieve-Heer tot driemaal toe dat de worm die de verdoemden knaagt, niet sterven zal; en dat het vuur dat hen verbrandt, niet zal uitdoven.
4. Het ongeluk van de verdoemden is zo verschrikkelijk omdat God hen straft als God en dus met oneindige rechtvaardigheid.
5. Geen enkele verdoemde kan God aanschouwen. Daarnaast wordt ieder nog gestraft volgens de grootte van zijn zonden.
6. Als men dit aandachtig overweegt is niets efficiënter om de kwade driften te leren beheersen en niet meer te zondigen. Het boek Wijsheid van Jezus Sirach zegt ons dan ook: “Denk bij al je woorden aan je levenseinde en je zult je leven lang niet zondigen.”
7. Door het overwegen van de uitersten moet men al erg aan de zonde gehecht zijn om zijn christelijke plicht niet te beminnen. Daarnaast is het tegelijk een middel om ons verschijnen voor de Rechter te oefenen, die de rechtvaardigheid zelf is. Men zal Hem rekenschap moeten afleggen over alle werken en woorden, maar ook van de heimelijkste gedachten en de verdiende straf hiervoor ondergaan.

Uitleg van de plaat

8. Deze plaat tekent een beeld van het lijden dat men in de hel zal moeten verduren. Boven zien we de zeven openingen van de hel die aangeduid worden door de eerste letters van de zeven hoofdzonden:

  • H voor hoogmoed
  • Gi voor gierigheid
  • O voor onkuisheid
  • N voor nijd
  • Gu voor gulzigheid
  • Gr voor gramschap
  • T voor traagheid

Hierdoor wordt aangegeven dat het vooral door de hoofdzonden is dat we in de hel gestort worden.

9. Boven elk van deze letters verbeeldt een dier de zonde waarover het gaat. Een pauw verbeeldt de hoogmoed; een pad de gierigheid; een bok de onkuisheid; een slang de nijd; een varken de gulzigheid; een leeuw de gramschap; en een schildpad de traagheid.
10. De algemene straf voor alle verdoemden is het alles verterende vuur. Daarnaast moet ieder nog lijden in overeenstemming met zijn eigen zonden.
11. Onder de letter H worden de hoogmoedigen tot aan de voeten van Satan gesleurd. Ze worden verplicht om voor hem neer te knielen omdat ze dit tijdens hun leven niet voor God wilden doen.
12. Onder de letter Gi ziet men de gierigaards met een geldbeurs aan hun hals. Deze herinnert hen eraan dat ze zo stom waren om de vergankelijke goederen van de wereld hoger te achten dan de eeuwige goederen.
13. Onder de letter O worden de zedenlozen verschrikkelijk gefolterd door de duivels of door wilde dieren verscheurd. Hiermee geeft men aan hoe wreed de duivels de verdoemden behandelen.
14. Onder de letter N worden de jaloersen omslingerd, gebeten en verscheurd door afgrijselijke slangen.
15. Onder de letters Gu worden de gulzigaards en dronkaards voor ondraagelijke honger en dorst verteerd, en gevoed met de gal van een draak en het gif van een adder. Zij worden eeuwig begoten met de wijn van Gods toorn. Een hellehond met wijd gapende muil stelt hun geweten voor. Het verwijt hen eeuwig hun vroegere gulzigheid en buitensporigheden.
16. Onder de letters Gr beledigen de grammoedigen en de op wraak belusten elkaar tot er onderlinge gevechten uitbreken.
17. Onder de letter T worden de luiaards door gloeiende prikkels aangemaand, door schorpioenen geprikt en voor eeuwig in de vuurkolk vastgenageld.
18. De overtreders van de tien geboden en de heiligschenners van de zeven sacramenten worden vertrappeld door een gedrocht met zeven koppen en tien horens. Zijn brandende adem verstikt hen allemaal.
19. Onder, links vertrappen paardmensen de ketters, zij die onrechtvaardige rechtsgedingen aangingen of door goddeloze boeken, kranten en weblogs de godsdienst bestreden.
20. In het midden van de hel staat een uurwerk waarvan de wijzer steeds hetzelfde uur aanduidt: eeuwigheid. Dit betekent dat de folteringen van de verdoemden altijd zal blijven duren. Wie eens de hel ingaat, komt er nooit meer uit.

Twaalfde artikel – Ik geloof in het eeuwig leven

De Hemel

1. De laatste woorden van de geloofsbelijdenis luiden: “Ik geloof in het eeuwig leven”. Dit wil zeggen dat er na dit aardse leven nog een ander bestaan zal zijn, hetzij gelukkig in de hemel, hetzij ongelukkig in de hel.
2. We weten dat er na dit leven een nieuw leven volgt omdat God ons dat zo geopenbaard heeft. Het hiernamaals is ook noodzakelijk voor het belonen van de goede mensen en het straffen van de slechten.
3. De hemel of het paradijs is de plaats waar enkel vreugde is, en waar de engelen en de heiligen God aanschouwen en met eeuwigdurend geluk overladen worden.
4. Mensen die sterven in staat van genade en geen goddelijke straffen meer te ondergaan hebben, gaan naar de hemel.
5. We weten dat de heiligen in de hemel God zien. Jezus, de Zaligmaker, heeft immers zelf gezegd: “Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.”
6. Het geluk van de hemel is zo totaal dat wij het met ons beperkt verstand niet kunnen begrijpen. Zo zegt de heilige Paulus: “Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor wie Hem liefhebben.”
7. Volgens de kerkvaders is het eeuwig leven gelijktijdig de verlossing van alle tegenspoed en het bezit van alle goederen.
8. Wat betreft de tegenspoed is de bijbel duidelijk. Wij lezen immers in de Openbaring van Johannes: “De gelukzaligen zullen nooit meer honger of dorst lijden, geen zonnesteek of woestijngloed zal hen treffen.” Op een andere plaats staat ook geschreven: “God zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.”
9. Wat betreft de goederen zal hun heerlijkheid overgroot zijn en zullen zij vreugde en plezier opwekken in alle mogelijke gedaantes. Momenteel kunnen wij echter niet de waarde van deze goederen begrijpen; zij kunnen zich niet aan onze geest openbaren.
10. Om hiervan te genieten moeten wij eerst binnentreden in de vreugde van de Heer. Dan zullen we ervan doordrongen en ondergedompeld worden. Al onze wensen zullen bewaarheid worden.
11. Hoewel alle heiligen in de hemel God kunnen aanschouwen, is hun geluk nochtans in verhouding tot hun verdiensten.
12. Op dit ogenblik zijn enkel de zielen van de overledenen in de hemel. Na de verrijzenis zullen ook hun lichamen volgen.
13. De gelukzaligen zullen God zelf voor eeuwig aanschouwen. Deze meest uitmuntende en wonderbaarste van alle gaven, zal hun de goddelijke natuur openbaren en hen in bezit stellen van echte en onherroepelijke zaligheid. Wij moeten dat zo vast geloven, dat de geloofsbelijdenis van de kerkvaders van Nicea het zelfs expliciet vermeldt: “Ik verwacht de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven.”

Verklaring van de prent

14. Deze prent stelt ons de hemel voor. We zien in het midden de drie goddelijke personen in een driehoek op een glorietroon gezeten en omringd door engelen. Velen van hen spelen op diverse speeltuigen en anderen zwaaien met een wierookvat voor de drie goddelijke personen. Aan hun hoofd staat de heilige maagd Maria, hun koningin; zij zit aan de rechterkant van haar zoon, Jezus Christus. Ze zetelt op een troon die kleiner is dan die van God, maar toch hoger dan iedereen die niet aan God gelijk is.
15. Op de tweede rij bevinden zich rechts de heilige Johannes de Doper, Mozes, David, Abraham en andere heiligen van het Oude Testament. Links zien we de heilige Jozef, de heilige Petrus en de overige apostelen, een evangelist met een boek in de hand en verschillende heiligen van het Nieuwe Testament.
16. Op de derde rij zien we de andere heiligen waaronder de martelaren, zoals de heilige Stefanus, heilige bisschoppen, een heilige koning, heilige maagd-en-martelaressen zoals de heilige Cecilia en de heilige Catharina, alsook heilige vrouwen zoals de heilige Maria Magdalena.
17. De heilige Stefanus houdt een steen in de hand, omdat hij gestenigd werd.
18. De heilige Cecilia heeft een harp in de hand, omdat zij onder begeleiding van muziekinstrumenten Gods lof zong.
19. Aan de voeten van de heilige Catharina ligt een verbrijzeld rad, omdat men haar probeerde te radbraken, d.w.z. martelen door haar vast te binden op een rad vol met scherpe foltertuigen. Het rad brak echter toen men het in het in beweging wilde zetten.
20. De heilige Maria Magdalena heeft een kruik in de hand omdat zij het hoofd van Jezus, de Zaligmaker, waste met kostbare, geurige oliën.

Elfde artikel – Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam

1. De woorden “Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” betekenen dat op het einde van de wereld ons lichaam zal herleven en zich voor altijd met onze ziel zal verenigen.
2. Het is zeker dat alle mensen zullen verrijzen, omdat de Kerk het ons leert in haar geloofsbelijdenis en omdat Christus het in het Evangelie heeft gezegd: Wees daar niet verwonderd over: er komt een uur waarop allen die in het graf liggen zijn stem zullen horen en eruit zullen komen; wie goed hebben gedaan zullen opstaan om te leven, wie kwaad hebben gedaan zullen opstaan om veroordeeld te worden.
3. Onze lichamen zullen verrijzen door de almacht van God, voor wie het even gemakkelijk is het leven te schenken, als het terug te geven.
4. Kijk maar naar de natuur: de aar ontstaat uit een gerotte graankorrel, en zo zal eens uit het bederf van het graf het verrezen lichaam opstaan.
5. Ons lichaam is verenigd met onze ziel in de goede of slechte werken die we doen, en zal daarom opnieuw met onze ziel verenigd worden om de beloning ervoor te genieten of de straf te ondergaan.
6. Niet iedereen zal in dezelfde toestand verrijzen. Rechtvaardigen zullen opstaan met verheerlijkte lichamen en zondaars met afgrijselijke lichamen.
7. De lichamen van de gelukzaligen zullen klaar, licht en vrij van lijden zijn, net als het verheerlijkte lichaam van Christus.
8. Onze lichamen zullen verrijzen op het einde van de wereld, onmiddellijk voor het algemeen oordeel, zoals het in deze evangelietekst te lezen staat:
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster, Marta. Maria is de vrouw die de Heer met balsem zalfde en zijn voeten met haar haren afdroogde; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Jezus de boodschap: ‘Heer, hier is iemand ziek, iemand van wie U houdt.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de verheerlijking van God, want de Zoon van God moet erdoor verheerlijkt worden.’
Jezus hield veel van Marta, van haar zuster en van Lazarus. Jezus hoorde dus van zijn ziekte; toch bleef Hij nog twee dagen waar Hij was. Daarna pas zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, we gaan weer naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ zeiden de leerlingen, ‘onlangs nog probeerden de Joden U te stenigen, wilt U er nu alweer heen?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag duurt toch twaalf uren? Zolang het dag is kan men zijn weg gaan zonder te struikelen, omdat men het licht van deze wereld ziet. Maar als men ’s nachts zijn weg gaat zal men struikelen, omdat men dan het licht moet missen.’ Na deze woorden deelde Hij hun mee: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga erheen om hem wakker te maken.’ De leerlingen merkten op: ‘Als hij slaapt, Heer, dan komt hij er weer bovenop.’ Jezus had echter over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij de gewone slaap bedoelde. Daarom zei Jezus ronduit: ‘Lazarus is gestorven. Toch ben Ik blij voor jullie, met het oog op jullie geloof, dat Ik niet ter plaatse was. Maar kom, laten we er nu heen gaan.’ Toen zei Tomas, ook Didymus genaamd, tegen zijn medeleerlingen: ‘Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven.’
Bij de aankomst van Jezus bleek Lazarus al vier dagen in het graf te liggen. Nu lag Betanië dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Heel wat Joden waren dan ook naar Marta en Maria toe gekomen om hun medeleven te betuigen met het verlies van hun broer. Marta, die gehoord had dat Jezus op komst was, was Hem tegemoet gegaan; Maria was thuisgebleven. Marta zei tegen Jezus: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn. Maar ik weet zeker dat U ook nu nog alles aan God kunt vragen en dat Hij het U zal geven.’ ‘Je broer zal opstaan’, verzekerde Jezus haar. ‘Dat weet ik,’ zei Marta, ‘hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.’ ‘Ik ben de opstanding en het leven’, zei Jezus. ‘Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ antwoordde Marta, ‘ik geloof vast dat U de Messias bent, de Zoon van God, degene die in de wereld komen zou.’

Verklaring van de prent

9. Op deze prent zien we de doden verrijzen. De natuur is in wanorde. De engelen blazen op de bazuinen en dagen de mensen voor het gerecht. De graven gaan open en de doden staan op uit het graf. We zien onderaan een koning die zijn kroon heeft behouden en een bisschop die zijn bisschoppelijke gewaden terugvindt.
10. Bovenaan schittert in de lucht het kruis, omringd door de hemelse geesten. De rechtvaardigen die het zien, worden erdoor getroost, en ze strekken vol vertrouwen de armen uit, maar de zondaars hebben schrik en roepen tot de bergen hen te verpletteren.

Tiende artikel – Ik geloof in de vergeving van de zonden

1. “Ik geloof in de vergeving van de zonden” betekent dat Christus aan de Kerk de macht heeft gegeven om de zonden te vergeven.
2. Enkel God zelf heeft, door zijn natuur, de macht om zonden te vergeven. In het Oude Testament heeft Hij dat recht voor zichzelf voorbehouden.
3. Christus, die zelf God is, heeft dezelfde rechten als zijn Vader. Als Verlosser schenkt Hij vergeving waar Hij wil. Hij heeft verschillende keren van dit recht gebruik gemaakt. Het Evangelie vertelt het voorval van de genezing van de lamme en toont hiermee aan dat Jezus dit recht heeft. Daar brachten ze een verlamde bij Hem, die op een bed lag. Bij het zien van hun vertrouwen zei Jezus tegen de verlamde: ‘Wees maar gerust, vriend, uw zonden worden u vergeven.’ Nu zeiden een paar schriftgeleerden onder elkaar: ‘Die man lastert God.’ Jezus wist wat voor gedachten ze koesterden. Hij zei: ‘Waarom koestert u die boze gedachten? Want wat is eenvoudiger? Zeggen: uw zonden worden vergeven, of zeggen: sta op en loop? Maar opdat u weet dat de Mensenzoon bevoegd is om op aarde zonden te vergeven’ – toen zei Hij tegen de verlamde: ‘Sta op, pak uw bed op en ga naar huis.’ En hij stond op en ging naar huis.
4. Tijdens zijn leven heeft onze Zaligmaker, door zijn goedheid, deze macht ook aan Petrus gegeven. Op de dag van zijn verrijzenis gaf hij diezelfde macht ook aan zijn apostelen en door hen aan hun wettelijke opvolgers.
Jezus kwam in de streek van Caesarea van Filippus en vroeg zijn leerlingen: ‘Wie is de Mensenzoon volgens de mensen?’ Ze zeiden: ‘Volgens sommigen Johannes de Doper, volgens anderen Elia, volgens weer anderen Jeremia of een van de profeten.’ Hij zei hun: ‘En jullie, wie ben Ik volgens jullie?’ Simon Petrus antwoordde hem: ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God.’ Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Gelukkig ben jij, Simon Barjona; niet vlees en bloed hebben jou dat onthuld, maar mijn Vader in de hemel. Ik zeg jou: jij bent Petrus; op die steenrots zal Ik mijn kerk bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen. Ik zal je de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat je op aarde bindt zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Toen verbood Hij de leerlingen om iemand te zeggen dat Hij de Messias was.
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar. Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’ Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen. ‘Vrede’, zei Jezus nogmaals. ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie.’ Na deze woorden ademde Hij over hen. ‘Ontvang de heilige Geest’, zei Hij. ‘Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden.’
5. Die laatste woorden betekenen dat er geen enkele zonde bestaat, hoe zwaar ook, die door de Kerk niet vergeven kan worden. De Kerk heeft hierdoor ook de macht gekregen om de absolutie te weigeren aan de biechteling die niet goed voorbereid is. De door de Kerk vergeven zonden bestaan niet meer, ze zijn volledig vernietigd.
6. Buiten de ware Kerk kunnen de zonden niet vergeven worden, omdat men slechts zaligheid en de vergeving van de zonden in de ware Kerk kan bekomen.
7. De Kerk vergeeft de zonden door het sacrament van het doopsel en het sacrament van de verzoening.
8. De zonden worden ons niet vergeven omwille van onze eigen verdiensten, maar omdat Christus onze vergeving door zijn kruisdood bekomen heeft.
9. De apostelen hebben dit artikel in de geloofsbelijdenis opgenomen: ‘Ik geloof in de vergeving van de zonde’ om ons de grootheid van de goddelijke barmhartigheid te laten kennen en de zondaars aan te sporen hun vertrouwen op Hem te stellen.

Uitleg van de prent

10. Deze plaat toont de Zaligmaker die de heilige Petrus de sleutels overhandigt als een teken dat Hij hem de macht gaf om de zonden te vergeven of te behouden zoals aangegeven door de woorden van de heilige Matteüs.
11. De erfzonde wordt vergeven door het doopsel. De doodzonden begaan na het doopsel worden vergeven in de biecht of door het volmaakt berouw.

Negende artikel (vervolg) – Ik geloof in de gemeenschap van de heiligen

1. “Ik geloof in de gemeenschap van de heiligen”: deze woorden betekenen dat de geestelijke goederen van de Kerk aan alle leden van de Kerk toebehoren, die verenigd zijn zoals de leden van een familie of de ledematen van een lichaam.
2. Net zoals in een familie alle goederen van iedereen zijn, zo behoren ook alle geestelijke goederen van de Kerk gelijkelijk toe aan alle leden.
3. In de context van dit artikel verstaan we onder “heiligen” niet enkel de heiligen in de hemel, maar ook alle gelovigen op aarde, omdat zij door het doopsel geheiligd zijn en tot heiligheid geroepen.
4. Dit zijn de geestelijke goederen van de Kerk: de verdiensten van Christus, van de heilige Maagd en van de heiligen; het heilig Misoffer; de gebeden en de goede werken.
5. De gemeenschap van de heiligen bestaat niet alleen tussen de gelovigen op aarde, maar ook tussen de triomferende, de strijdende en de lijdende Kerk.
6. De triomferende Kerk zijn de heiligen die met Christus zegevieren in de hemel.
7. De strijdende Kerk zijn de gelovigen die op aarde strijden tegen de vijanden van de zaligheid.
8. De lijdende Kerk zijn de gelovigen die in het vagevuur hun zondestraf uitboeten.
9. In het vagevuur bevinden zich de gelovigen die in staat van genade gestorven zijn, maar niet geheel van dagelijkse zonde ontdaan zijn. Daarom moeten zij lijden in het vagevuur om aan de goddelijke rechtvaardigheid te voldoen.
10. We mogen niet twijfelen aan het bestaan van het vagevuur. Jezus Christus zegt immmers in het Evangelie dat de zonde tegen de Heilige Geest noch op deze aarde, noch in de andere wereld zal vergeven worden. Daardoor weten we dat andere zonden na dit leven wel kunnen vergeven worden. Welnu, dit kan niet in de hemel zijn, want die is zonder zonde; evenmin in de hel, want daar is geen vergiffenis meer; deze zonden worden dus vergeven in het vagevuur.
11. Wij zijn in gemeenschap met de heiligen in de hemel. Daardoor kunnen wij hen aanroepen en kunnen zij ons door hun voorspraak helpen.
12. Wij zijn ook verbonden met de zielen in het vagevuur. Wij kunnen hen hieruit verlossen of hun straffen verlichten door te bidden en aan goede werken te doen, maar vooral door naar de Mis te gaan en door het verdienen van aflaten.
13. Dit zijn de gewone gebeden voor de zielen in het vagevuur: de zielenmis, het “De Profundis”, en het schietgebed: “Dat de zielen van de overledenen door de barmhartigheid van God in vrede mogen rusten.”
14. Doordat de gelovigen allemaal samen één gemeenschap vormen, heeft elk van hen het genot van de gebeden en de goede werken die in de hele Kerk gedaan worden.
15. Wij hebben niet allemaal een even groot deel van de geestelijke goederen van de Kerk. Ons deel staat in verhouding tot onze verdiensten.
16. Ook de zondaars delen in de geestelijke goederen van de Kerk en ontvangen daardoor de genade om zich te bekeren.
17. De volgende mensen delen echter niet in de geestelijke goederen van de Kerk: de ketters, de schismatici en de geëxcommuniceerden.
18. Geen heil buiten de Kerk: dit betekent dat de mensen die wetens en willens buiten de Kerk leven, onmogelijk zalig kunnen worden.

Verklaring van de prent

19. Op deze prent zien we de gemeenschap van de heiligen: de engelen en de heiligen in de hemel; de gelovigen op aarde; en de zielen in het vagevuur.
20. Bovenaan zien we de engelen en de heiligen die de drie personen van de Heilige Drievuldigheid aanbidden, en ten beste spreken voor de gelovigen op aarde.
21. In het midden zien we de gelovigen op aarde die de Heilige Mis bijwonen. Daar bidden zij voor mekaar en voor de zielen in het vagevuur.
22. Onderaan zien we de zielen in het vagevuur. Twee engelen storten verkwikkend water over hen uit; dit is een uitbeelding van de verzachting die het Heilig Misoffer aan hen geeft.
23. De zielen van het vagevuur zien God niet en lijden grote pijnen. Ze lijden niet allemaal evenveel, doch in verhouding tot de uitstaande schuld die ze aan de goddelijke rechtvaardigheid verschuldigd zijn. Volgens de heilige Thomas van Aquino overtreft nochtans de kleinste pijn in het vagevuur de allerergste pijn op aarde. Op 2 november viert de heilige Kerk de gedachtenis van de overledenen, dus van alle zielen in het vagevuur. We noemen daarom die dag “Allerzielen”.

Negende artikel – Ik geloof in de heilige, katholieke Kerk

1. De heilige Kerk is de vereniging van alle gelovige christenen, die de ware leer van Christus belijden en gehoorzaam zijn aan de paus van Rome.
2. Iedereen die gedoopt is, die gelooft wat de Kerk voorhoudt en die zich toevertrouwt aan haar wettige herders, is een gelovige van de Kerk.
3. De paus is de plaatsvervanger van Christus, de opvolger van Petrus, het zichtbare hoofd en de leraar van de hele Kerk, de algemene vader van de herders en de gelovigen.
4. Christus stelde Petrus aan het hoofd van de Kerk. Petrus was de eerste paus.
5. Petrus vestigde zijn Stoel in Rome en stierf er de marteldood. De paus is, als bisschop van Rome, de opvolger van Petrus.
6. De wettige herders van de Kerk zijn, samen met de paus, de bisschoppen. Jezus Christus heeft hen opdracht gegeven zijn Kerk te onderwijzen en te besturen.
7. De bisschoppen zijn de opvolgers van de apostelen. Zij besturen de bisdommen onder toezicht van de paus.
8. De bisschoppen benoemen priesters als pastoors aan het hoofd van de parochies.
9. De leden van de Kerk zijn gedoopten die belijden wat de Kerk hen leert en zich toevertrouwen aan hun bisschop en aan hun heilige vader de paus.
10. Heidenen, ketters, schismatici, afvalligen en geëxcommuniceerden behoren niet tot de ware Kerk.
11. Een heiden is iemand die niet is gedoopt en de ware God niet kent.
12. Een ketter is iemand die zich christen noemt, maar hardnekkig een valse christelijke leer volgt.
13. Een schismaticus is iemand die is gedoopt en het geloof heeft ontvangen, maar die niet wil gehoorzaam zijn aan het zichtbare hoofd van de Kerk, de paus van Rome.
14. Een afvallige is iemand die het geloof in Christus heeft beleden, maar nadien heeft afgewezen.
15. Een geëxcommuniceerde is iemand die wegens een misdaad uitgesloten wordt uit de gemeenschap van de heilige Kerk.
16. Zondaars zijn leden van de Kerk, maar zij worden beschouwd als dode leden.
17. Niet tot de Kerk behoren is heel erg, want iemand die vrijwillig en door zijn eigen schuld buiten de Kerk is, kan niet zalig worden.

Kenmerken van de ware Kerk

18. Er is maar één ware Kerk, omdat Christus er maar één gesticht heeft.
19. De ware Kerk heeft vier kenmerken: ze is één, ze is heilig, ze is katholiek, en ze is apostolisch.
20. De ware Kerk is de Roomse Kerk, die zo heet omdat de bisschop van Rome, onze heilige vader de Paus, opvolger van Petrus, die in Rome stierf, aan haar hoofd staat.
21. De Kerk is één, omdat ze één hoofd heeft en over elk stuk van het geloof één en dezelfde leer volgt.
22. De Kerk is heilig, omdat alleen zij de sacramenten gebruikt die ons heilig maken. Door alle eeuwen heen heeft ze overvloedige vruchten van heiligheid voortgebracht.
23. De Kerk is katholiek, omdat ze zich richt tot alle volkeren en landen van de wereld.
24. De Kerk zal bestaan tot aan het einde van de wereld. Christus heeft beloofd dat ze alle vervolgingen zal overwinnen.
25. De Kerk is apostolisch, omdat de apostelen haar hebben opgebouwd, omdat ze de leer van de apostelen volgt, en omdat ze nogal altijd wordt bestuurd door de wettige opvolgers van de apostelen.

Verklaring van de prent

26. Bovenaan. Christus stelt Petrus aan als zichtbaar hoofd van de Kerk. Hij overhandigt hem de herdersstaf en geeft hem de zending de lammeren en de schapen te hoeden. Petrus krijgt daarmee alle herders en gelovigen onder zijn hoede, de ganse Kerk dus, die Jezus zijn schaapstal noemt.
27. Onderaan zien we

  1. de paus (Leo XIII), opvolger van Petrus, gekleed in wit gewaad, die de tiara op het hoofd draagt;
  2. naast de paus zien we de kardinalen, gekleed in rode gewaden;
  3. voor de paus zien we een aartsbisschop, met een gewaad van witte wol over de schouders, pallium genaamd;
  4. we zien ook een bisschop met staf en mijter, en prelaten en kloosterlingen;
  5. hogerop zien we priesters die de heilige communie toedienen, het Evangelie verkondigen, en een missionaris die de heidenen leert over Jezus Christus, met het kruisbeeld in de hand.