Wat God aan Adam en Eva beloofde
De duivel was blij. Hij had de mensen arm gemaakt en ongelukkig.
Voor altijd! Maar dat had hij mis. Adam en Eva hadden spijt over hun zonde. God zag dat. Hij dacht ook aan alle mensen die na Adam en Eva zouden komen. En God zei: “Ik zal de mensen helpen. Ik zal een Verlosser sturen. Die zal de zonde wegnemen. Hij zal de hemelpoort weer open maken.” Tegen de duivel zei God: “Er zal een vrouw komen met een Kind.” Die vrouw is Maria. Dat Kind is God de Zoon. Hij zal de duivel overwinnen. Op de plaat staat Maria tussen God en Adam en Eva. Zij draagt haar Kind op de armen. Dat is God de Zoon. Toen Adam en Eva dat hoorden, waren ze toch weer een beetje blij bij al hun verdriet. Zij wisten nu dat er een Verlosser zou komen, dat God hun zonden vergaf, dat ze weer vriend van God werden, dat ze later in de hemel konden komen.
Het duurde heel, heel lang voor de Verlosser kwam. In die lange tijd zei God dikwijls: “Er zal een Verlosser komen.” Dat beloofde God ook aan Abraham. Je kunt het op de tweede plaat zien.
God zei eens tegen Abraham: “Gij moet uw zoon Isaak offeren.” Abraham vond dat heel erg. Hij was diepbedroefd. Toch gehoorzaamde hij. Abraham ging naar een berg. Daar maakte hij alles klaar voor het offer. Isaak droeg zelf het hout voor het altaar. Daarop zou hij geofferd worden. Zo lijkt hij op Jezus. Weet je waarom? Jezus droeg ook Zelf het kruishout Abraham offerde zijn zoon Isaak. God de Vader offerde Zijn Zoon Jezus, om ons te verlossen. Toen Abraham zijn jongen wilde doden kwam er een engel uit de hemel. Hij zei: “Doe het kind geen kwaad. God is tevreden omdat gij zo gehoorzaam zijt.” God beloofde opnieuw de Verlosser aan Abraham. Die zou geboren worden uit zijn familie.