1. De eerste woorden van dit artikel (“Die nedergedaald is ter helle”) betekenen dat Jezus Christus’ ziel naar de hel neerdaalde, nadat Hij gestorven was. Zijn ziel verbleef in de hel zolang zijn lichaam in het graf lag. God de Zoon verbleef dus gelijktijdig in het graf én in de hel. Dit is perfect mogelijk, aangezien God met zijn ziel en lichaam verenigd is gebleven, hoewel zijn ziel en lichaam van mekaar gescheiden waren.
2. Onder “hel” moet men de plaats verstaan waar de zielen van de afgestorvenen de eeuwige zaligheid moeten afwachten. Dezelfde betekenis hebben ook de woorden die wij op verscheidene plaatsen van de bijbel lezen. Zo spreekt de heilige Paulus over een plaats ‘onder de aarde’: “in de naam van Jezus zal iedere knie zich buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde.”
3. Maar niet alle plaatsen die als “hel” worden benoemd, zijn geheel en al aan elkaar gelijk. Er is vooreerst een plaats waar de zielen van die mensen die in staat van doodzonde gestorven zijn, eeuwig het verlies van God betreuren, door het vuur gekweld worden, en met de duivels pijnen zonder eind lijden. Die plaats wordt de gehenna, de afgrond, of de eigenlijke hel genoemd.
4. Er is nog een andere plaats, het vagevuur genoemd, waar de zielen verblijven van hen die wel in de liefde van God gestorven zijn, maar nog niet geheel de straf voldaan hebben voor hun zonden. Zij moeten daar zolang blijven totdat zij door hun lijden aan de goddelijke rechtvaardigheid voldaan hebben. Immers, “niets wat onzuiver is kan in de hemel komen”.
5. Een derde plaats is het voorgeborchte. Dit is een plaats van vrede en rust, waarin de zielen zich bevinden van de goede mensen die gestorven zijn vóór de komst van Jezus Christus, samen met andere rechtvaardigen de komst van de Verlosser met volle zekerheid afwachten. Dit zijn eigenlijk de zielen die Jezus Christus met zijn nederdaling ter helle getroost en verlost heeft.
6. Men mag zich niet inbeelden dat Jezus Christus zomaar neerdaalde naar de hel om er zich te tonen en te laten zien hoe machtig Hij is. Nee, zijn ziel daalde er werkelijk neer en maakte haar aanwezigheid voelbaar, net zoals David zegt: “U geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs”
7. Deze nederdaling ter helle heeft hoegenaamd niets afgedaan aan de macht en de heerlijkheid van Jezus Christus. Zijn nederdaling in die plaats van duisternis heeft op geen enkele wijze de glans van zijn majesteit dof gemaakt. Integendeel, door neer te dalen liet Jezus zien dat Hij niet alleen heilig is, zoals tijdens zijn leven geopenbaard werd, maar ook dat hij echt Gods Zoon is, zoals Hij dat ook eerder door zovele wonderdaden en mirakels had bewezen.
8. Misschien kan men dit het makkelijkst als volgt begrijpen: laten we de redenen vergelijken die Jezus Christus had om in de hel neer te dalen met de redenen van de andere mensen die daartoe gedwongen zijn. De mensen zijn erin neergedaald als gevangenen, terwijl Jezus Christus er neerdaalde als “enige vrije onder de doden”. Hij was de overwinnaar die de duivels kwam onderdrukken in de hel, die de mensen daar omwille van hun zonden gevangen hielden.
9. Jezus is in het voorgeborchte neergedaald om er de duivel zijn buit te ontnemen, namelijk de mensen die gestorven zijn vóór zijn komst op aarde, en ook andere rechtvaardigen. Hij wilde hen ook triomfantelijk in de hemel brengen en deed dit op een wonderlijke en glorierijke manier. Zijn aanwezigheid verspreidde een schitterend licht in de plaats waar die gelukkige gevangenen zich bevonden. Ze vervulde hun hart van een onbegrijpelijke vreugde en stelde hen in het bezit van de eeuwige zaligheid, die in het aanschouwen van God bestaat. Zo werd de belofte bewaarheid die Onze Heer aan de goede moordenaar deed: “Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs.”
Uitleg van de prent
10. Op deze prent zien we de ziel van Jezus Christus die zich toont aan de zielen die gevangen zijn in het voorgeborchte. Op de voorgrond worden Adam en Eva geknield afgebeeld; verder staan, links, Abraham die het zwaard tegen Isaak opheft; Jakob met een stok in de hand; David met zijn harp, enz. Rechts: Mozes, wiens gelaat lichtstralen schiet; Aäron met zijn roede; de heilige Jozef met een lelie in de hand, enz.
11. Onze Heer verbleef met hen tot op de dag van zijn verrijzenis.
12. Onderaan de prent zien we de hel waarin de duivels en de verdoemden door het vuur gekweld worden. Jezus Christus daalde niet neer in dat verblijf van pijnen zonder eind of in het vagevuur. Toch liet Hij in de hel zijn godheid kennen door onbetwistbare tekenen. Aan de zielen van het vagevuur schonk hij de hoop op het eeuwig geluk.