De slechte biecht.
Je moet alle doodzonden biechten. God wil dat. Wie wil dat niet? De duivel. Die ziet veel liever, dat je een vijand van God blijft. Dat is hij zelf ook. Let eens op de bovenste plaat. Een man komt uit de biechtstoel. Hij heeft slecht gebiecht. Waarom? Hij had een doodzonde gedaan, maar hij durfde deze niet te zeggen. Hij schaamde zich. Nu is er geen enkele zonde weg. Ook niet de zonden, die hij wél gebiecht heeft.
Hij krijgt er nog een doodzonde bij. De doodzonde van de slechte biecht. Zijn ziel is nu nog lelijker. Net zo lelijk als zijn gezicht. Zijn H. Engelbewaarder is bedroefd. Hij houdt de hand voor zijn ogen. Hij wil die zwarte ziel niet zien.
Je kunt weleens een doodzonde vergeten. Dan is de biecht toch goed. Maar waar moet je aan denken? Als je later weer aan die zonde denkt, moet je ze in de volgende biecht zeggen. Anders deugt die biecht niet.
Je moet niet bang zijn voor de priester. Ook niet, als je groot kwaad gedaan hebt. Hij zit daar in de plaats van Jezus. Hij is zo goed voor de zondaars, omdat Jezus ook zo goed voor hen is. De priester is blij, als hij een arme zondaar kan helpen.
De goede biecht.
Veel grote mensen en veel kinderen doen alleen dagelijkse zonden. Die hoef je niet te biechten. Toch is het heel goed, als je het doet. Daardoor dien je God heel bijzonder. God maakt je dan sterker om geen zonde meer te doen. De kleine zonden gaan ook weg op een andere manier, buiten de biecht. Weet je hoe? Door te zeggen: “Lieve Jezus, ik heb er spijt over. Ik zal het niet meer doen.” Ook door iets goeds te doen: mooi bidden, op tijd opstaan, goed gehoorzaam zijn aan moeder, lief zijn voor anderen en helpen, door flink te werken in school, en door pijn en verdriet geduldig te verdragen. Vooral door de H. Mis bij te wonen. Maar altijd moet je berouw hebben.
Op de onderste plaat zie je een man die goed gebiecht heeft. Zijn H. Engelbewaarder is heel blij. Hij legt zijn hand op de schouder van de man. Hij wijst hem de goede weg. Die moet hij maar volgen. Dan komt hij zeker in de hemel.