De mooiste schepping.
Die wilde God heel mooi maken. Mooier dan de bomen en de bloemen. Mooier dan de vogels en de vissen. Mooier dan het mooiste dier. God dacht: “De mens moet op Mij lijken. Dan is hij pas mooi.” Toen schiep God de eerste mens. Hij heette Adam. Hij had een lichaam, sterk en flink. En nog iets veel mooiers. Weet je wat? Een ziel. Die kun je niet zien.
Adam dacht: “Wat is God goed en machtig. Hij heeft alles geschapen voor mij. Om God goed te eren en te dienen. En daardoor gelukkig te zijn.”
Ook nog om iets anders. Het is moeilijk om dat te begrijpen. Toch zeg ik het omdat het zo mooi is. God woonde in Adam. Onthoud dat maar goed. Dat maakte Adam het meest blij.
Adam mocht op het mooiste plekje van de aarde wonen. Dat plekje heette: het Paradijs. Het was een fijne, grote tuin. Vol dieren, bomen en bloemen. Adam keek naar de dieren. Hij gaf ze alle een naam. Zo knap was hij. De leeuw, de tijger en de beer deden Adam geen kwaad. Ze waren niet wild. Adam was koning over de dieren. God wilde dat om hem gelukkig te maken. Deed God nog meer? Hij deed nog meer. God wilde, dat er nog een mens kwam. Die moest ook zien dat God goed was. En Hij schiep Eva, toen Adam lag te slapen.
Zie naar naar de plaat.
Dat was zijn vrouw. Ze was heel schoon. En ook gelukkig net als Adam. Samen woonden ze in het Paradijs. Samen waren ze blij, om God. Hij was hun goede Vader.
Zij waren zijn goede kinderen. Zo waren ze heel gelukkig. Vooral als God met hen sprak.