Author Archives: vm

Vijfde artikel – Die nedergedaald is ter helle

1. De eerste woorden van dit artikel (“Die nedergedaald is ter helle”) betekenen dat Jezus Christus’ ziel naar de hel neerdaalde, nadat Hij gestorven was. Zijn ziel verbleef in de hel zolang zijn lichaam in het graf lag. God de Zoon verbleef dus gelijktijdig in het graf én in de hel. Dit is perfect mogelijk, aangezien God met zijn ziel en lichaam verenigd is gebleven, hoewel zijn ziel en lichaam van mekaar gescheiden waren.
2. Onder “hel” moet men de plaats verstaan waar de zielen van de afgestorvenen de eeuwige zaligheid moeten afwachten. Dezelfde betekenis hebben ook de woorden die wij op verscheidene plaatsen van de bijbel lezen. Zo spreekt de heilige Paulus over een plaats ‘onder de aarde’: “in de naam van Jezus zal iedere knie zich buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde.”
3. Maar niet alle plaatsen die als “hel” worden benoemd, zijn geheel en al aan elkaar gelijk. Er is vooreerst een plaats waar de zielen van die mensen die in staat van doodzonde gestorven zijn, eeuwig het verlies van God betreuren, door het vuur gekweld worden, en met de duivels pijnen zonder eind lijden. Die plaats wordt de gehenna, de afgrond, of de eigenlijke hel genoemd.
4. Er is nog een andere plaats, het vagevuur genoemd, waar de zielen verblijven van hen die wel in de liefde van God gestorven zijn, maar nog niet geheel de straf voldaan hebben voor hun zonden. Zij moeten daar zolang blijven totdat zij door hun lijden aan de goddelijke rechtvaardigheid voldaan hebben. Immers, “niets wat onzuiver is kan in de hemel komen”.
5. Een derde plaats is het voorgeborchte. Dit is een plaats van vrede en rust, waarin de zielen zich bevinden van de goede mensen die gestorven zijn vóór de komst van Jezus Christus, samen met andere rechtvaardigen de komst van de Verlosser met volle zekerheid afwachten. Dit zijn eigenlijk de zielen die Jezus Christus met zijn nederdaling ter helle getroost en verlost heeft.
6. Men mag zich niet inbeelden dat Jezus Christus zomaar neerdaalde naar de hel om er zich te tonen en te laten zien hoe machtig Hij is. Nee, zijn ziel daalde er werkelijk neer en maakte haar aanwezigheid voelbaar, net zoals David zegt: “U geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs”
7. Deze nederdaling ter helle heeft hoegenaamd niets afgedaan aan de macht en de heerlijkheid van Jezus Christus. Zijn nederdaling in die plaats van duisternis heeft op geen enkele wijze de glans van zijn majesteit dof gemaakt. Integendeel, door neer te dalen liet Jezus zien dat Hij niet alleen heilig is, zoals tijdens zijn leven geopenbaard werd, maar ook dat hij echt Gods Zoon is, zoals Hij dat ook eerder door zovele wonderdaden en mirakels had bewezen.
8. Misschien kan men dit het makkelijkst als volgt begrijpen: laten we de redenen vergelijken die Jezus Christus had om in de hel neer te dalen met de redenen van de andere mensen die daartoe gedwongen zijn. De mensen zijn erin neergedaald als gevangenen, terwijl Jezus Christus er neerdaalde als “enige vrije onder de doden”. Hij was de overwinnaar die de duivels kwam onderdrukken in de hel, die de mensen daar omwille van hun zonden gevangen hielden.
9. Jezus is in het voorgeborchte neergedaald om er de duivel zijn buit te ontnemen, namelijk de mensen die gestorven zijn vóór zijn komst op aarde, en ook andere rechtvaardigen. Hij wilde hen ook triomfantelijk in de hemel brengen en deed dit op een wonderlijke en glorierijke manier. Zijn aanwezigheid verspreidde een schitterend licht in de plaats waar die gelukkige gevangenen zich bevonden. Ze vervulde hun hart van een onbegrijpelijke vreugde en stelde hen in het bezit van de eeuwige zaligheid, die in het aanschouwen van God bestaat. Zo werd de belofte bewaarheid die Onze Heer aan de goede moordenaar deed: “Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs.”

Uitleg van de prent

10. Op deze prent zien we de ziel van Jezus Christus die zich toont aan de zielen die gevangen zijn in het voorgeborchte. Op de voorgrond worden Adam en Eva geknield afgebeeld; verder staan, links, Abraham die het zwaard tegen Isaak opheft; Jakob met een stok in de hand; David met zijn harp, enz. Rechts: Mozes, wiens gelaat lichtstralen schiet; Aäron met zijn roede; de heilige Jozef met een lelie in de hand, enz.
11. Onze Heer verbleef met hen tot op de dag van zijn verrijzenis.
12. Onderaan de prent zien we de hel waarin de duivels en de verdoemden door het vuur gekweld worden. Jezus Christus daalde niet neer in dat verblijf van pijnen zonder eind of in het vagevuur. Toch liet Hij in de hel zijn godheid kennen door onbetwistbare tekenen. Aan de zielen van het vagevuur schonk hij de hoop op het eeuwig geluk.

Vierde artikel – Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd is, gestorven en begraven

1. Het mysterie van de verlossing is het mysterie van God de Zoon die op het kruis gestorven is om alle mensen te verlossen.
2. De woorden “geleden onder Pontius Pilatus” betekenen dat Jezus Christus geestlijke en lichamelijke armoede en verdrukking heeft geleden toen Pontius Pilatus als Romeins bestuurder over Judea heerste.
3. Geestelijk werd Jezus Christus door walging, angst en dodelijke droefheid overvallen. Hij zei: “Ik ben dodelijk bedroefd”.
4. Lichamelijk heeft Jezus Christus zo erg geleden dat de profeet Jesaja Hem een man van smarten noemde, een man die voor onze zonden door God geslagen en kapotgemaakt werd.
5. Het was niet per se nodig dat Jezus zoveel leed om ons te verlossen. Zelfs het geringste lijden zou een oneindige waarde gehad hebben zodat het al voldoende zou geweest zijn om ons te redden.
6. Toch heeft de Heer zozeer voor ons willen lijden, omdat Hij ons zijn immense liefde wilde tonen en in onze harten een hevige afkeer van de zonde wilde inplanten.
7. Jezus Christus heeft op vier plaatsen lijden ondergaan: in de hof van Olijven; bij de hogepriest Kajafas; bij Herodes; op de Calvarieberg.
8. Jezus Christus werd in in de Hof van Olijven door alle pijnen van de doodsangst overvallen. Die pijnen waren zo hevig dat Hij er zelfs water en bloed door zweette. Het is ook in die hof dat Judas, één van de twaalf apostelen, Hem door een kus in de handen van zijn vijanden overleverde.
9. Bij Kajafas, hogepriester van de Joden, werd Jezus driemaal door de heilige Petrus verloochend , zeer schandelijk geslagen en bespot, en ter dood veroordeeld omdat Hij zich de Zoon van God had genoemd.
10. Bij Herodes, de gouverneur van Galilea, die naar Jeruzalem gekomen was om het Paasfeest te vieren, werd Hij als zwakzinnige behandeld en daarom getooid in een wit kleed.
11. Bij Pilatus werd Jezus, hoewel Hij van alle schuld vrijgepleit was, toch nog vreselijk gemarteld, met een doornenkrans getooid en alsnog overgeleverd om gekruisigd te worden.
12. Op de Calvarieberg moest Jezus azijn drinken en werd Hij tussen twee misdadigers aan het kruis genageld. Hij bad bij de hemelse Vader voor zijn beulen en beloofde aan de goede moordenaar dat hij met Hem dezelfde dag nog het paradijs zou binnentreden. Hij beval zijn moeder aan de heilige Johannes aan en gaf deze laatste aan zijn geliefde moeder. Uiteindelijk zei Hij: “Het is volbracht” en Hij gaf de geest.
13. “Is gestorven”: deze woorden in de geloofsbelijdenis betekenen dat Jezus’ ziel zijn lichaam heeft verlaten. Niettemin bleef de goddelijke natuur aanwezig zowel in de ziel als in het lichaam.
14. Jezus Christus stierf op Goede Vrijdag om drie uur ’s namiddags.
15. Toen Jezus Christus stierf, verduisterde de zon, beefde de aarde, barstten de steenrotsen open, scheurde het voorhangsel van de tempel open en gingen de graven open. Deze feiten worden voor de vrome lezer geïllustreerd op de prent, onderaan links.
16. Na de dood van Jezus Chrisus doorboorde een soldaat zijn linkerzijde met een lans. Uit de wonde stroomde water en bloed.
17. De Zaligmaker liet dit toe om verschillende redenen: Hij toonde zijn oneindige liefde voor ons door zijn bloed tot de laatste druppel te vergieten. Zijn hart zou steeds openblijven om overvloedige genaden over ons uit te storten.
18. “Is begraven”: deze woorden van de geloofsbelijdens willen zeggen dat Jezus Christus na zijn dood van het kruis werd afgenomen en zijn lichaam in een graf werd neergelegd.
19. Na de begrafenis van Jezus Christus rolde men een grote steen voor de ingang van het graf. Pilatus liet het graf verzegelen en Joodse soldaten moesten het bewaken.
20. De Joden namen dus alle voorzorgen om er zeker van te zijn dat Jezus’ lichaam niet zou weggenomen worden. God liet dit alles begaan om alle twijfel omtrent zijn echte verrijzenis weg te nemen.

De heilige kruisweg

21. De heilige Kerk verwacht van de gelovigen dat ze dikwijls de heilige kruisweg beleven. Deze vertelt het bittere lijdensverhaal van Christus in een reeks van veertien beelden. Het lijdensverhaal begint bij zijn terdoodveroordeling en eindigt met zijn begrafenis. De godsvruchtige uitoefening van de kruisweg wordt met vele aflaten beloond en de gelovigen verkrijgen er vele genaden door.

Verklaring van de prent

22. Op deze prent zien we bovenaan Pontius Pilatus als rechter. Links zien we hoe Jezus Christus gegeseld wordt. Rechts wordt hij aan het kruis genageld en onderaan rechts zien we hoe Hij tussen twee misdadigers wordt gekruisigd. Rechts onderaan wordt zijn begrafenis voorgesteld.

Derde artikel (vervolg) – Die geboren is uit de maagd Maria

Uitleg van de plaat

1. In het midden van de plaat, wordt het kind Jezus geboren in de stal te Betlehem. Maria, zijn Moeder, en de heilige Jozef, zijn voedstervader, bewijzen Hem alle mogelijke diensten. Bij de kribbe waarin het Kind rust, zien we een os en een ezel die zich daar volgens de overlevering bevonden.
2. De herders komen Hem aanbidden, en in de hemel zingen de engelen de blije lofzang: “Glorie aan God in de hoogste hemel, en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij een welgevallen heeft”.

Geboorte van Jezus (Christus)

3. “In die dagen vaardigde keizer Augustus een decreet uit dat alle mensen van de hele wereld zich moest laten registreren. Deze eerste registratie vond plaats toen Quirinius gouverneur van Syrië was. Allen gingen op weg om zich te laten inschrijven, ieder in zijn eigen stad. Zo ook Jozef; hij ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David, Betlehem genaamd, omdat hij uit het huis van David stamde, om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die zwanger was. Terwijl ze daar waren kwam voor haar de tijd dat ze moest bevallen, en ze baarde een zoon, haar eerstgeborene; ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voerbak, omdat er geen plaats voor hen was in het gastenverblijf.”

Zijn verborgen leven

4. Geleid door een wonderbare ster kwamen drie wijzen (het waren magiërs) het kind Jezus aanbidden en offerden Hem goud zoals aan een koning, wierook zoals aan een God, en mirre zoals aan een sterveling. Mirre werd immers gebruikt bij het balsemen van lijken.
5. Onze-Lieve-Heer werd veertig dagen na zijn geboorte, de tweede februari, in de tempel opgedragen. De heilige Maagd volbracht op die dag de plechtigheid van haar zuivering, die door de wet van Mozes voorgeschreven was.
6. Nadat ze Hem in de tempel aan God hadden opgedragen vluchtten de ouders van Jezus met Hem naar Egypte om hem te beschermen tegen de vervolging van Herodes, die Hem wilde doden.
7. Herodes liet in Bethlehem en omstreken alle kinderen jonger dan twee jaar vermoorden. Die kinderen noemen we de heilige onnozele kinderen.
8. Na de dood van Herodes werd het kind Jezus terug naar Nazareth in Galilea geleid. Tot zijn dertigste zou Hij daar verblijven.
9. Jezus Christus leidde een verborgen, arm en werkzaam leven in Nazareth.
10. Het Evangelie leert ons dat Jezus tijdens dit verborgen leven op feestdagen de tempel bezocht, zijn ouders onderdanig was, en naarmate Hij ouder werd ook toenam in wijsheid en heiligheid.

Zijn openbaar leven

11. Jezus ontving op zijn dertigste het doopsel van de heilige Johannes de Doper in de Jordaan.

12. Hij trok zich terug in de woestijn waar Hij veertig dagen vastte . Daar liet Hij toe dat de duivel Hem bekoorde om ons te tonen hoe wij ons tegen de bekoring moeten verzetten.
13. Na zijn vasten in de woestijn koos Jezus zijn twaalf apostelen en begon in Judea het Evangelie te verkondigen.

14. Als apostelen koos Onze-Lieve-Heer arme, ongeschoolde vissers die hun brood verdienden met zware handenarbeid.
15. De namen van de twaalf apostelen zijn: Simon, Petrus genoemd, en Andreas zijn broer Jakobus, zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, Filippus, Bartolomeüs, Thomas, Matteüs de tollenaar; Jakobus, zoon van Alpheus, en Taddeüs, Simon Kananeüs, en Judas Iskariot, die Hem verraadde.
16. Het woord Evangelie betekent “blijde boodschap”. De blijde boodschap die Jezus aankondigde is dat Hij de Zoon van God is, de Messias, de van het begin af aan de wereld beloofde Zaligmaker.
17. Jezus ondersteunde zijn leer door talrijke wonderen. Hij deed zijn eerste wonder op de bruiloft van Kana, waar Hij op vraag van Maria water in wijn veranderde.
18. Als blijk van zijn liefde voor de kleine kinderen legde Jezus hun de handen op, omhelsde en zegende hen: “Laat ze bij Me komen en houd ze niet tegen, want van zulke kinderen is het koninkrijk van God.”
19. Tegen de ongelukkigen sprak Hij: “Kom allen naar Mij toe die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven.”
20. Jezus Christus ontving de zondaars met grote goedheid en at soms met hen. Aan diegenen die dat afkeurden antwoordde Hij: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.”

Derde artikel – Die ontvangen is van de Heilige Geest

Mysterie van de menswording

1. Het mysterie van de menswording is verwoord in het tweede en in het derde artikel van de geloofsbelijdenis. Het is het mysterie hoe de Zoon van God mens is geworden.
2. God de Zoon heeft de menselijke natuur aangenomen. In het maagdelijk lichaam van Maria, zijn moeder, heeft Hij een ziel en lichaam gekregen door de bijzondere hulp van de Heilige Geest.
3. De Zoon van God, die mens is geworden, wordt Jezus Christus genoemd.
4. De naam ‘Jezus’ betekent ‘Verlosser’. De engel zei tot Jozef: “U moet Hem de naam Jezus geven, want Hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden.”
5. Wij noemen Jezus Christus ook ‘onze Heer’. Hij is onze meester, omdat Hij ons geschapen heeft en door zijn bloed vrijgekocht.
6. Jezus Christus is tegelijk God en mens. Hij heeft zowel de goddelijke als de menselijke natuur.
7. In Jezus Christus is maar één persoon, de tweede Persoon, God de Zoon.

Verklaring van de plaat

8. Op de plaat groet de engel Gabriël de heilige Maagd terwijl ze bidt in haar huis in Nazarath. De engel kondigt haar aan dat God haar heeft uitgekozen om de moeder van de Zaligmaker te worden. Tegelijkertijd bewerkt de Heilige Geest in haar het grote wonder van de menswording. Dit is het verhaal dat Lucas geeft over de aankondiging van de engel Gabriël aan Maria en over het bezoek van Maria aan de heilige Elisabeth:

De aankondiging van de engel

9. “In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, met de naam Nazaret, naar een maagd die verloofd was met een man genaamd Jozef, die uit het huis van David stamde; haar naam was Maria. De engel trad bij haar binnen en zei: ‘Verheug u, begenadigde, de Heer is met u.’ Zij raakte geheel in verwarring door wat hij zei en vroeg zich af wat deze begroeting te betekenen had. Maar de engel zei: ‘Schrik niet, Maria, u hebt genade gevonden bij God. U zult zwanger worden en een zoon baren, die u de naam Jezus moet geven. Hij zal een groot man zijn, en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Hij zal eeuwig koning zijn over het huis van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’
10. ‘Maar hoe moet dat dan?’ zei Maria tegen de engel. ‘Ik heb geen omgang met een man.’ De engel antwoordde haar: ‘Heilige Geest zal op u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overdekken. Daarom zal het kind heilig genoemd worden, Zoon van God. Bovendien, ook Elisabet, uw verwante, is op haar oude dag zwanger van een zoon; zij werd onvruchtbaar genoemd, maar zij is al in haar zesde maand. Want voor God is niets onmogelijk.’ Toen zei Maria: ‘Ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt.’ Toen ging de engel van haar weg.”

Maria’s bezoek aan haar nicht

11. “Na enkele dagen vertrok Maria met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. Zij ging het huis van Zacharias binnen, en begroette Elisabet. Meteen toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Elisabet werd vervuld met heilige Geest. Ze riep met luide stem: ‘Gezegend ben jij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot. Waar heb ik het aan te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt? Op het moment dat je groet mij in de oren klonk, sprong het kind van blijdschap op in mijn schoot. Gelukkige vrouw, zij die gelooft! Wat haar namens de Heer is gezegd, zal in vervulling gaan.’
12. Daarop zei Maria: ‘Met heel mijn hart roem ik de Heer, met al mijn adem juich ik om God, mijn redder; want Hij heeft omgezien naar zijn dienares in haar geringheid. voortaan prijzen alle generaties mij gelukkig, want grote dingen heeft de Machtige met mij gedaan. Heilig is zijn naam, barmhartig is Hij, iedere generatie weer, voor wie Hem eerbiedigen. Hij heeft de kracht van zijn arm getoond, wie zich verheven waanden, heeft Hij uiteengeslagen. Machthebbers heeft Hij van hun troon gehaald, geringen gaf Hij een hoge plaats. Hongerigen overlaadde Hij met het beste, rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd. Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht, indachtig de barmhartigheid die Hij, zoals aan onze vaderen toegezegd, bewijzen wil aan Abraham en zijn nageslacht, voor eeuwig.’”

Tweede artikel – En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer

1. Net als de engelen, heeft God Adam en Eva geschapen in een toestand van heiligmakende genade. Zij kenden geen lijden en ze moesten niet sterven.
2. De duivel maakte zich onherkenbaar in de gedaante van een slang en spoorde onze eerste ouders aan God ongehoorzaam te zijn door van de verboden vrucht te eten.
3. God strafte hun ongehoorzaamheid. Hij verdreef Adam en Eva uit het aards paradijs. Ze moesten met het zweet op hun gelaat hun brood verdienen. Het geluk van de Hemel werd hen ontzegd. Ze werden onderworpen aan de onwetendheid, aan de zondige begeerte, aan het lijden en aan de dood.
4. De zonde van Adam is overgegaan op al zijn nakomelingen. Alle mensen hebben gezondigd in Adam en zijn aan dezelfde rampen onderworpen.
5. De zonde waarmee de mensen ter wereld komen wordt de erfzonde genoemd. Dat wil zeggen dat ze gekoppeld is aan onze oorsprong.
6. De heilige Maagd Maria is gevrijwaard van de erfzonde door het bijzondere voorrecht dat zij de moeder van de Zoon van God moest zijn.
7. God verliet de mens niet, nadat hij gezondigd had. Hij had medelijden met de mens en Hij beloofde hem een verlosser, de Messias.
8. God herhaalde deze belofte, die Hij eerst aan Adam maakte, ook aan de aartsvaders, aan Abraham en aan Jakob.
9. God liet deze belofte door de profeten verkondigen.
10. De profeten voorspelden het tijdstip waarop de Messias zou komen, zijn geboorte uit de maagd Maria, zijn wonderen, zijn lijden, zijn dood, zijn verrijzenis. Ze voorspelden ook hoe zijn leer overal op aarde ingevoerd zal worden.
11. De Messias, de beloofde Verlosser van de wereld, is onze Heer Jezus Christus.

Het eeuwig woord

12. De heilige Johannes beschrijft in het begin van zijn Evangelie hoe de Verlosser in eeuwigheid is ontstaan:
13. “In het begin was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is door Hem ontstaan, en buiten Hem om is er niets ontstaan. Wat ontstaan was, had leven in Hem, en het leven was het licht van de mensen. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis kon het niet aan.”
14. “Er is een mens geweest, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. Hij kwam als getuige: hij moest getuigen van het licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen. Hij was niet het licht, hij moest getuigen van het licht.”

Het vleesgeworden woord

15. “Het ware licht was er, dat elke mens verlicht en dat in de wereld moest komen. Het was in de wereld, een wereld die door Hem was ontstaan, en die wereld heeft Hem niet erkend. In zijn eigen huis is Hij gekomen, en zijn eigen mensen hebben Hem niet opgenomen. Aan diegenen die Hem toch opnamen, heeft Hij het vermogen gegeven om kinderen te worden van God: aan hen die geloven in zijn naam. Niet langs de weg van het bloed, niet door de begeerte van het vlees of door mannelijk streven, maar uit God zijn ze geboren. Ja, het woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid.”

Getuigenis van de voorlopers

16. “Van Hem legt Johannes getuigenis af en zijn verklaring luidt: ‘Hem bedoelde ik toen ik zei: “Hij die na mij komt, is mijn meerdere, want vóór mij was Hij er al.”’ Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. Want is de wet gegeven door Mozes, de genade en de waarheid zijn gebracht door Jezus Christus. Niemand heeft God ooit gezien, maar de eniggeboren God, die rust aan het hart van de Vader, Hij heeft Hem doen kennen.”

Verklaring van de prent

17. Deze prent stelt de wonderlijke gedaanteverandering van Jezus voor, waarmee God verkondigde dat Christus zijn Zoon is.
18. Jezus Christus neemt drie van zijn leerlingen mee naar de top van de berg Tabor. Het waren Petrus, Jakobus en Johannes. Daarboven verandert zijn gezicht van gedaante. Zijn gelaat schittert als de zon en zijn gewaad is wit als de sneeuw. We zien ook Mozes en Elia met Jezus in gesprek, in het bijzijn van de leerlingen. Er klinkt een stem, uit een heldere wolk die hen omhult, die zegt: “Dit is mijn uitverkoren Zoon; luister naar Hem!” De leerlingen worden bang bij het horen van die stem en ze vallen op hun knieën. Petrus zegt: “Meester, het is maar goed dat wij hier zijn; laten wij drie hutten maken, een voor U, een voor Mozes, en een voor Elia.”

Eerste artikel (vervolg) – Schepper van hemel en aarde

1. Deze woorden van de geloofsbelijdenis: God is de Schepper van hemel en aarde, betekenen dat God de hemel en de aarde, en alles wat daarin is, uit niets gemaakt heeft.
2. De mensen kunnen niet scheppen, omdat men, om iets van niets te maken, almachtig moet zijn. God alleen kan scheppen, omdat Hij alleen almachtig is
3. God was niet gedwongen de wereld te scheppen. Hij deed dit uit loutere goedheid.
4. God heeft de wereld geschapen door zijn woord, louter door zijn wil.
5. De meest volmaakte schepselen van God zijn de engelen en de mensen.

De engelen

6. De engelen zijn zuivere geesten, die God geschapen heeft om Hem te dienen en te loven.
7. God heeft de engelen geschapen in een staat van genade en heiligheid, maar ze zijn niet allemaal in die staat gebleven. Een groot aantal zijn tegen God opgestaan, en door hun hoogmoed naar de afgrond van de hel gedreven.
8. God beloonde de trouw van de goede engelen. Hij bevestigde ze daarom in genade en gaf hen de hemel.
9. De taak van de goede engelen is God te loven en zijn bevelen uit te voeren.
10. De goede engelen, en de engelbewaarders in het bijzonder, waken over ons en zijn ons behulpzaam.
11. Wij moeten de aanwezigheid van onze engelbewaarder eerbiedigen, en hem in de bekoringen en gevaren aanroepen.
12. God heeft de boze geesten gestraft, uit de hemel verbannen en in de afgrond van de hel neergestort.
13. De boze engelen willen ons tot de ondeugd verleiden, omdat zij Gods vijanden zijn, en tevens jaloers zijn op het eeuwig geluk dat ons beloofd is.

Het werk van zes dagen

14. God heeft hemel en aarde geschapen in zes dagen.

Uitleg van de plaat

15. Deze plaat stelt het goddelijk werk voor door zes kringvormige aardgordels, waarvan elk één van de zes dagen van de schepping voorstelt en ook Gods houding onder het verrichten van zijn werk.
16. De eerste aardgordel vertoont het werk van de eerste dag: God schept het licht.
17. De tweede stelt het werk van de tweede dag voor: God schept het uitspansel en scheidt het van de de aarde af.
18. De derde stelt het werk van de derde dag voor: God scheidt de aarde van de wateren en gebiedt aan de aarde alle slag van planten voort te brengen.
19. De vierde stelt het werk van de vierde dag voor: God schept de zon, de maan en de sterren.
20. De vijfde stelt het werk van de vijfde dag voor: God schept de vogels in de lucht en de vissen in het water.
21. De zesde stelt het werk van de zesde dag voor: God schept de mens naar zijn beeld en gelijkenis.
22. Op het bovenste gedeelte van de plaat rust God de zevende dag. Hij wijdt die dag toe aan zijn dienst. Die rust is weergegeven door de overdekte zon, de maan en de sterren die ʹs nachts verschijnen. God rust in een driehoekige wolk en dat duidt aan dat de drie goddelijke Personen aan het werk van de schepping deelgenomen hebben. Dat wordt ons door deze woorden geopenbaard: “Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend.”

De mens

23. De mens is een redelijk schepsel, en heeft een ziel en een lichaam.
24. De ziel is een onsterfelijke geest, die God schiep naar zijn beeld om hem met een lichaam te verenigen.
25. Onze ziel is naar het beeld van God geschapen, omdat hij kan kennen, beminnen en vrij handelen.
26. Onze ziel is zeker onsterfelijk, omdat God slechts na dit leven, in alle recht en billijkheid, de deugd moet belonen en de zonde straffen.
27. God heeft het lichaam van de eerste mens gemaakt uit aarde, en een ziel daarin gestort die Hij uit niets heeft voortgebracht.
28. Om de eerste vrouw te scheppen zond God een diepe slaap over Adam. Wanneer hij in slaap was, nam Hij een van zijn ribben, en bouwde die rib tot een vrouw. Daarna stortte Hij in dat lichaam een ziel.
29. Men noemt de eerste mens Adam en de eerste vrouw Eva. Wij stammen allemaal van hen af, en noemen ze daarom onze eerste ouders.
30. God plaatste Adam en Eva in een oord van vrede en overvloed, dat men het aards paradijs noemt.

Eerste artikel – Ik geloof in God, de almachtige Vader

Eerste artikel - Ik geloof in God, de almachtige Vader

De openbaring

1. God kan met de mensen spreken, want Hij heeft hen de gave van het spreken geschonken.
2. God heeft met de mensen gesproken en dat noemen we de openbaring.
3. Zonder de openbaring zouden we niet zalig kunnen worden, omdat we niet zouden weten wat we moeten geloven om zalig te worden.
4. Er zijn drie openbaringen.

  • De oorspronkelijke openbaring heeft God aan Adam en de aartsvaders gedaan.
  • De Mozaïsche openbaring heeft God aan Mozes en de profeten gedaan.
  • De christelijke openbaring is ons door Onze-Lieve-Heer Jezus Christus gedaan.

De geloofsbelijdenis

5. Degeloofsbelijdeniskomt van de apostelen en bevat in twaalf artikels de belangrijkste waarheden die we moeten geloven.
6. De eerste waarheid die we moeten geloven is: “Er is slechts één God”.
7. We geloven in God, omdat Hij ons zelf zijn bestaan heeft geopenbaard.
8. Het bestaan van God volgt ook uit het bestaan van de schepsels. Waar schepsels zijn, moet ook een Schepper zijn. Niets komt uit zichzelf tot stand, een huis of een uurwerk ontstaan ook niet bij toeval.
9. God is een oneindig volmaakte Geest, Schepper. Hij is Heer en Regeerder van hemel en aarde.
10. God wordt een Geest genoemd, omdat Hij geen lichaam heeft.
11. God wordt oneindig volmaakt genoemd, omdat er aan zijn goddelijk wezen niets ontbreekt en omdat alles aan Hem zo volmaakt is, dat er geen volmaakter wezen kan uitgedacht worden.
12. God is van alle eeuwigheid, dat betekent: zonder begin, en God zal zijn tot in alle eeuwigheid, dat betekent: zonder einde.
13. God is in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen.
14. God kent alles, het verleden, het heden, de toekomst. Hij kent zelfs onze gedachten en verlangens. Hij ziet ons altijd, zelfs als we ons verbergen en Hem verbitteren..

Het mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid

15. Een mysterie is een waarheid die God heeft geopenbaard. We moeten ze geloven, ook al gaat ze ons verstand te boven.
16. Het grootste mysterie van ons geloof is het mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid. God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest zijn drie personen, die maar één God zijn.
17. De Vader is God, de Zoon is God, de Heilige Geest is God. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn maar één God. Ze zijn in alles even volmaakt, omdat Ze maar één en hetzelfde goddelijk wezen of dezelfde goddelijke natuur hebben.

Verklaring van de plaat

18. De Allerheiligste Drievuldigheid is hier voorgesteld door een driehoek. God de Vader rust op de aardbol en houdt het kruis vast waaraan Jezus Christus hangt, zijn Zoon. De heilige Geest, in de gedaante van een duif, schittert tussen de Vader en de Zoon en dat betekent dat Hij voortkomt van de Vader en van de Zoon.
19. Links bovenaan zien we Jezus Christus die zijn apostelen de zending geeft alle volkeren te onderwijzen en ze te dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de heilige Geest.
20. Rechts is het doopsel van Jezus Christus voorgesteld, waarbij de drie goddelijke Personen zich hebben geopenbaard.
21. Links onderaan staat Abraham, die bezoek krijgt van drie engelen.
22. Rechts staat de heilige Augustinus en het kind. De heilige bisschop van Hippo wandelde op het strand en probeerde het mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid te doorgronden. Hij zag plots een kindje dat in het zand een kleine put had gegraven en met een kommetje water uit de zee schepte om het in de put te gieten. “Mijn kind, wat ben je van plan met dat water?” – “Ik wil al het water van de zee in deze put gieten. Het zal voor mij gemakkelijker zijn al het water van de zee in deze put te gieten, dan voor u het mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid te doorgronden.” Na dat laatste antwoord verdween het kind. Het was een engel die, in de gedaante van een kind, aan de heilige Augustinus te kennen gaf dat het mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid ondoorgrondelijk is voor een geschapen geest.

Inleiding

De Catechismus

1. De catechismus onderwijst de christelijke leer door middel van vragen en antwoorden.
2. De christelijke leer is de leer die onze Heer Jezus Christus ons gaf toen hij in Judea het heilig Evangelie verkondigde.

Verklaring van de prent

3. Nog voor hij zijn leer verkondigde, heeft Onze-Lieve-Heer aan de kinderen willen tonen hoe ze de catechismus moeten bijwonen. Wanneer Hij twaalf jaar was ging hij met Maria en Jozef naar Jeruzalem om het paasfeest te vieren. We zien Hem op deze prent links bovenaan in de tempel. Rond Hem zitten de leraars die de wet onderwijzen. Hij luistert naar hen en stelt hen vragen. Het Evangelie vertelt ons dat Hij hen verbaasde door de wijsheid van zijn antwoorden.
4. Toen Hij dertig jaar oud was, begon Jezus Christus door Judea te trekken om zijn leer te verkondigen. Hij predikte nu eens in de synagogen, waar de joden bijeenkwamen om te bidden; dan weer aan de oever van het meer. Rechts bovenaan, zien we Hem op een boot op het meer van Galilea. Zijn apostelen omringen Hem, terwijl de joden uit een naburig dorp aandachtig naar Hem luisteren.
5. Na de hemelvaart van Jezus Christus, werd het Woord van God door de apostelen, de bisschoppen, de priesters en de diakens verspreid. Midden op de prent zit de diaken Filippus, samen met een officier van Candacis, koningin van Ethiopië, op een wagen. De officier las de bijbel, maar begreep hem niet. Filippus legde hem uit. De officier zei Ik geloof dat Jezus Christus de zoon van God is en hij vroeg om gedoopt te worden.
6. Het onderste deel van de prent stelt links de Paus voor, die de christelijke leer verkondigt aan alle soorten mensen. Rechts staat een bisschop die het Evangelie predikt aan nog onbeschaafde mensen. In het midden zien we een priester die kinderen catechese geeft.

Het Einddoel van de mens

7. Alle mensen, en vooral de christenen, moeten de christelijke leer kennen, omdat ze zonder die kennis niet het einddoel kunnen bereiken waartoe God de mens heeft geschapen.
8. God heeft ons geschapen om Hem te kennen, Hem te beminnen en Hem te dienen en om Hem zo eeuwig te aanschouwen in de hemel.
9. God dienen we

  1. door zijn geboden te onderhouden,
  2. door trouw onze verplichtingen na te komen en
  3. door allerlei goede werken te doen en zo Gods eer tot stand te brengen.
10. Het is nodig God te dienen

  1. omdat God ons daartoe geschapen heeft en
  2. omdat wie God niet dient, zich blootstelt aan het eeuwig onheil van de hel.
11. Veel mensen dienen God niet. Zij zijn meer gehecht aan de schepselen dan aan de Schepper.
12. Die mensen houden vooral van de roem die uit hoogmoed voortkomt, van de rijkdom die uit gierigheid voortkomt en van het plezier dat ze aan onkuisheid en gulzigheid beleven.
13. In al die dingen kunnen ze het geluk echter niet vinden, want het hart van de mens is geschapen voor God en al het aardse kan het niet bevredigen.
14. God alleen kan ons gelukkig maken: Hij is ons grootste goed.
15. Reeds in dit leven schenkt God aan zijn dienaars een onbelast geweten. Hij steunt hen bij wat ze ondernemen; Hij troost hen in hun angst en Hij overlaadt hen met allerlei goeds.
16. We zullen het volkomen geluk genieten als wij het eeuwig leven zullen bezitten, dat wil zeggen, als wij God voor altijd zullen aanschouwen.

De naam en het teken van de christen

17. Een christen is iemand die is gedoopt en die de leer van Christus belijdt.
18. Christen zijn is een groot geluk, want de christen is een kind van God, een broer van Jezus Christus en een erfgenaam van de hemel.
19. Het kenmerk van de christen is het teken van het heilig Kruis: In de naam van de Vader, van de Zoon en van de heilige Geest. Amen. In het Latijn: In nomine Patris, et Filii, et Spiritui sancti. Amen.
20. Het kruisteken herinnert ons dat er slechts één God is, dat er drie goddelijke
Personen zijn, en dat God de Zoon de menselijke natuur heeft aangenomen en voor ons
aan het kruis is gestorven.
21. We moeten een kruisteken maken wanneer we opstaan; wanneer we gaan slapen en bij al onze werkzaamheden, maar vooral als we ons slecht voelen of bekoord.
22. Wanneer je een kruisteken maakt met ware vroomheid, verjaag je de duivel en zijn streken en geeft God je zijn zegen.