Author Archives: admin

God is overal

God is overal

God is in die hemel. Hij is in de kerk, in huis, in school en op straat. Hij is overal. Om je gelukkig te maken. Nu je dit leest, is God bij je. Loop je op straat: de goede God is bij je. Zit je in school: Hij is er ook.
Lig je in bed: Hij is er ook. Hij is bij je om je gelukkig te maken.
God ziet en weet alles. God ziet, wat je nu doet. Hij weet, wat je denkt. Denk maar veel aan goede dingen. Dan is Hij heel blij. Ben je ziek, Hij weet het. Hij zal je helpen. Dan kun je beter tegen de pijn.
Kijk nu eens naar de plaat. Daar zie je het oog van God. Dat betekent, dat Hij alles ziet, dat Hij alles weet. Een missionaris gaat naar zijn negers. Hij bidt onderweg de rozenkrans. Geen mens komt hij tegen. Niemand ziet het, maar God wel.
God weet ook, wat je wil doen. Jan is alleen in de kamer. Hij ziet daar een trommel staan. Er zit iets heel lekkers in.
Hij kijkt rond, of niemand hem ziet. Hij wil wat uit de trommel halen. Die domme jongen denkt er niet aan, dat God het wel ziet.
Je weet niet, wat andere mensen denken. God weet dat wel. Daar zit een moeder bij haar ziek kind. Zij denkt: “Zou mijn kind doodgaan?” Ze is erg bedroefd. Ze bidt veel voor haar kind. God ziet en weet dat alles. Hij zal doen, wat het beste voor haar kind is.
Je bent nergens alleen. Waar jij bent, is God ook. Hij ziet en weet al het goede, dat je doet. Hij weet ook, of je braaf bent. Hij weet ook of je kwaad doet, of je kwaad denkt, of je kwaad wil doen.
God ziet en weet alles.

God dienen

God dienen

God heeft Adam en Eva geschapen. En alle mensen. Ook jou. Daar moet je Hem voor bedanken. God blijft altijd voor je zorgen. Hij zorgt dat je kunt zien en horen. Ook dat je kunt praten en lopen. Zonder God zou je dat niet kunnen. God zorgt graag voor je. Hij is je goede Vader. Je bent Zijn kind geworden bij het Heilig Doopsel. Hij wil je heel gelukkig maken. Hier op aarde. En vooral later in de hemel. Je moet dan alles doen, wat Hij wil. Je moet Hem gehoorzaam zijn. Je moet Hem dienen.
Kijk nu maar eens naar de plaat. De kinderen in de klas doen goed hun best. Zij willen flink leren. Zo doen ze, wat God wil. Zij dienen God.
Moeder staat te wassen. Ze zorgt goed voor Vader en de kinderen. Zo wil God dat. Moeder dient God.
Vader staat te schaven. Hij werkt hard voor Moeder en de kinderen. God ziet dat graag. Vader dient God.
De jongens voetballen. Ze spelen flink, zonder ruzie. God wil dat zo. Het worden sterke jongens. Zij dienen God ook.
Een schilder maakt een schilderij. Hij schildert voor zijn plezier. Mag dat van God? Natuurlijk. God heeft gezorgd, dat hij dat kan. En God wil, dat hij daardoor de mensen helpt en gelukkig maakt. Zo dient hij God ook.
Een ziekenzuster helpt een zieke. God wil, dat wij elkaar helpen. Dat wij goed zijn voor anderen, vooral voor de zieken. Dan dien je God héél fijn.
Weet je, wat God dienen is? Ik zal je het nog eens zeggen: doen, wat God wil. En wat wil God van je? Dat je eerbiedig bidt, dat je gehoorzaam bent thuis en op school, dat je goed leert, dat je vriendelijk bent voor iedereen, dat je altijd eerlijk bent. Dan dien je God goed. En dan maakt Hij je gelukkig. Hier op aarde. En later in de hemel.
God heeft mij geschapen om Hem te dienen en daardoor in de hemel te komen.

De eerste rustdag

De eerste rustdag

God zag nu de aarde, de zee en de hemel. Hij zag de bloemen het gras en de bomen. Hij zag de vissen, de vogels en de andere dieren. Hij zag Adam en Eva, zijn kinderen. En Hij zag dat alles zeer goed was.
Toen hield Hij op met scheppen. Zes dagen had Hij gewerkt. Op de zevende dag rustte God. Zo moeten de mensen ook doen. Ze dagen werken en één dag rusten. Rusten op zondag. Om God te bedanken. Te danken voor alles wat Hij geschapen heeft. Net als Adam en Eva. Kijk maar op de plaat.

De mooiste schepping

De mooiste schepping.

Die wilde God heel mooi maken. Mooier dan de bomen en de bloemen. Mooier dan de vogels en de vissen. Mooier dan het mooiste dier. God dacht: “De mens moet op Mij lijken. Dan is hij pas mooi.” Toen schiep God de eerste mens. Hij heette Adam. Hij had een lichaam, sterk en flink. En nog iets veel mooiers. Weet je wat? Een ziel. Die kun je niet zien.
Adam dacht: “Wat is God goed en machtig. Hij heeft alles geschapen voor mij. Om God goed te eren en te dienen. En daardoor gelukkig te zijn.”
Ook nog om iets anders. Het is moeilijk om dat te begrijpen. Toch zeg ik het omdat het zo mooi is. God woonde in Adam. Onthoud dat maar goed. Dat maakte Adam het meest blij.
Adam mocht op het mooiste plekje van de aarde wonen. Dat plekje heette: het Paradijs. Het was een fijne, grote tuin. Vol dieren, bomen en bloemen. Adam keek naar de dieren. Hij gaf ze alle een naam. Zo knap was hij. De leeuw, de tijger en de beer deden Adam geen kwaad. Ze waren niet wild. Adam was koning over de dieren. God wilde dat om hem gelukkig te maken. Deed God nog meer? Hij deed nog meer. God wilde, dat er nog een mens kwam. Die moest ook zien dat God goed was. En Hij schiep Eva, toen Adam lag te slapen.
Zie naar naar de plaat.
Dat was zijn vrouw. Ze was heel schoon. En ook gelukkig net als Adam. Samen woonden ze in het Paradijs. Samen waren ze blij, om God. Hij was hun goede Vader.
Zij waren zijn goede kinderen. Zo waren ze heel gelukkig. Vooral als God met hen sprak.

De andere scheppingsdagen

God schept zon, maan en sterren.

Aan de hemel straalde geen zon. Ook de maan en de sterren waren er niet. God ging ervoor zorgen. Hij zei: “Er moeten lichten komen aan de hemel.” Toen kwam er de zon. En ook de maan en de sterren. God wilde het en ze waren er. Wat is God toch machtig. De zon scheen overdag. En alles kon goed groeien. Maan en sterren schenen ‘s nachts. Dit gebeurde de vierde dag.

God schept de vissen en de vogels

Toch moest er nog meer komen. Heel mooi moest de aarde worden. Dat wilde God. Wat deed Hij nu? Luister maar. God sprak: “Er moeten vissen zijn in het water en vogels in de lucht.” Het gebeurde. Veel vogels vlogen door de lucht. Grote en kleine, prachtig van kleur. Ze floten luid of piepten zacht. En het water krioelde van vissen. De vijfde dag was voorbij.

God schept de andere dieren.

Er waren nu vogels in de lucht En vissen in het water. Maar andere dieren waren er op aarde nog niet Die ging God nu scheppen Hij sprak en ze waren er Leeuwen brulden in het bos. Apen slingerden van tak tot tak De slang schuifelde door het gras Kevers kropen door het zand. Vlinders vlogen in het rond. God keek heel blij naar alles. Nu was de aarde klaar. Klaar voor de mens.

God heeft alles geschapen

God heeft alles geschapen

Er zijn nu heel veel mensen. Je kunt ze niet tellen. Lang geleden waren er geen mensen.
Ook waren er geen dieren, geen bomen en geen bloemen. Er was nog geen zon en ook geen maan en er waren geen sterren. Er was geen hemel en er waren geen engelen. God was er wel. Hij is er altijd geweest. God was blij en gelukkig. Nu wilde Hij engelen laten komen en mensen.
Die zouden Hem moeten eren en dienen. Hij kon ze dan blij en gelukkig maken. Hoe deed God dat? Luister maar.
Hij ging de hemel scheppen en de aarde.
Op de aarde moesten de mensen komen.

God schept het licht.

Maar het was nog overal donker. God sprak: “Er moet licht zijn!” En er was licht.
Hij wilde het en toen was het er. Zo machtig is God. Maar altijd licht is niet goed. Het moet ook eens donker zijn. De mensen kunnen dan goed slapen. Zo gebeurde het God noemde het licht: dag. En het donker noemde Hij: nacht. Toen was de eerste dag voorbij.

God schept het uitspansel.

Op de tweede dag schiep God de blauwe lucht. Ook schiep Hij de wolken. Hij noemde dit hemel. Nu kon het ook regenen. En het was niet altijd zo heet. God dacht aan alles. Onder de hemel was er alleen water. Het was niets mooi. Er groeide niets.
Er leefde niets. God zou het mooi gaan maken. Alles moest fijn worden, om Hem te eren en te dienen, en om zo de mensen gelukkig te maken.

God schept de aarde.

De derde dag keek God naar beneden. Hij sprak: “Het water moet op één plaats bijeen lopen. Het droge moet voor de dag komen.” God wilde het. En het gebeurde. Zo machtig is God. Het water noemde Hij zee. En het droge aarde. Maar de aarde zag er niets mooi uit. Er was geen gras. Er waren geen bloemen en geen bomen. Er groeide niets. Zo was de aarde niet goed voor de mensen. En dat wilde God toch. Wat deed Hij? Hij sprak: “Er moet gras komen op aarde, en bloemen, struiken en bomen.”
En het kwam er. Overal zag je fris gras.
Bloemen stonden ertussen. Ook zag je dikke, sterke bomen. God keek blij.
De aarde werd al mooi voor de mensen. God zou ze nog mooier maken.