1. De woorden “Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” betekenen dat op het einde van de wereld ons lichaam zal herleven en zich voor altijd met onze ziel zal verenigen.
2. Het is zeker dat alle mensen zullen verrijzen, omdat de Kerk het ons leert in haar geloofsbelijdenis en omdat Christus het in het Evangelie heeft gezegd: Wees daar niet verwonderd over: er komt een uur waarop allen die in het graf liggen zijn stem zullen horen en eruit zullen komen; wie goed hebben gedaan zullen opstaan om te leven, wie kwaad hebben gedaan zullen opstaan om veroordeeld te worden.
3. Onze lichamen zullen verrijzen door de almacht van God, voor wie het even gemakkelijk is het leven te schenken, als het terug te geven.
4. Kijk maar naar de natuur: de aar ontstaat uit een gerotte graankorrel, en zo zal eens uit het bederf van het graf het verrezen lichaam opstaan.
5. Ons lichaam is verenigd met onze ziel in de goede of slechte werken die we doen, en zal daarom opnieuw met onze ziel verenigd worden om de beloning ervoor te genieten of de straf te ondergaan.
6. Niet iedereen zal in dezelfde toestand verrijzen. Rechtvaardigen zullen opstaan met verheerlijkte lichamen en zondaars met afgrijselijke lichamen.
7. De lichamen van de gelukzaligen zullen klaar, licht en vrij van lijden zijn, net als het verheerlijkte lichaam van Christus.
8. Onze lichamen zullen verrijzen op het einde van de wereld, onmiddellijk voor het algemeen oordeel, zoals het in deze evangelietekst te lezen staat:
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster, Marta. Maria is de vrouw die de Heer met balsem zalfde en zijn voeten met haar haren afdroogde; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Jezus de boodschap: ‘Heer, hier is iemand ziek, iemand van wie U houdt.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de verheerlijking van God, want de Zoon van God moet erdoor verheerlijkt worden.’
Jezus hield veel van Marta, van haar zuster en van Lazarus. Jezus hoorde dus van zijn ziekte; toch bleef Hij nog twee dagen waar Hij was. Daarna pas zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, we gaan weer naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ zeiden de leerlingen, ‘onlangs nog probeerden de Joden U te stenigen, wilt U er nu alweer heen?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag duurt toch twaalf uren? Zolang het dag is kan men zijn weg gaan zonder te struikelen, omdat men het licht van deze wereld ziet. Maar als men ’s nachts zijn weg gaat zal men struikelen, omdat men dan het licht moet missen.’ Na deze woorden deelde Hij hun mee: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga erheen om hem wakker te maken.’ De leerlingen merkten op: ‘Als hij slaapt, Heer, dan komt hij er weer bovenop.’ Jezus had echter over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij de gewone slaap bedoelde. Daarom zei Jezus ronduit: ‘Lazarus is gestorven. Toch ben Ik blij voor jullie, met het oog op jullie geloof, dat Ik niet ter plaatse was. Maar kom, laten we er nu heen gaan.’ Toen zei Tomas, ook Didymus genaamd, tegen zijn medeleerlingen: ‘Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven.’
Bij de aankomst van Jezus bleek Lazarus al vier dagen in het graf te liggen. Nu lag Betanië dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Heel wat Joden waren dan ook naar Marta en Maria toe gekomen om hun medeleven te betuigen met het verlies van hun broer. Marta, die gehoord had dat Jezus op komst was, was Hem tegemoet gegaan; Maria was thuisgebleven. Marta zei tegen Jezus: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn. Maar ik weet zeker dat U ook nu nog alles aan God kunt vragen en dat Hij het U zal geven.’ ‘Je broer zal opstaan’, verzekerde Jezus haar. ‘Dat weet ik,’ zei Marta, ‘hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.’ ‘Ik ben de opstanding en het leven’, zei Jezus. ‘Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ antwoordde Marta, ‘ik geloof vast dat U de Messias bent, de Zoon van God, degene die in de wereld komen zou.’
Verklaring van de prent
9. Op deze prent zien we de doden verrijzen. De natuur is in wanorde. De engelen blazen op de bazuinen en dagen de mensen voor het gerecht. De graven gaan open en de doden staan op uit het graf. We zien onderaan een koning die zijn kroon heeft behouden en een bisschop die zijn bisschoppelijke gewaden terugvindt.
10. Bovenaan schittert in de lucht het kruis, omringd door de hemelse geesten. De rechtvaardigen die het zien, worden erdoor getroost, en ze strekken vol vertrouwen de armen uit, maar de zondaars hebben schrik en roepen tot de bergen hen te verpletteren.