1. Werknemers en andere ondergeschikten zondigen tegen het zevende gebod wanneer ze hun werkgever bedriegen of zijn goederen slecht beheren.
2. Werknemers mogen hun leidinggevende zelfs niet in het geringste bedriegen:”Ook Ik zeg jullie: maak je vrienden met behulp van de geldduivel; als die je dan ontvalt, zullen ze je ontvangen in de eeuwige tenten. Wie betrouwbaar is, is betrouwbaar in het klein en in het groot, en wie in het klein onrecht doet, doet het ook in het groot. Als jullie met de geldduivel onbetrouwbaar zijn geweest, wie zal jullie dan het ware goed toevertrouwen? En als jullie niet te vertrouwen zijn geweest met andermans goed, wie zal jullie dan toevertrouwen wat jezelf toebehoort? Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal of de een verfoeien en van de ander houden, of zich hechten aan de eerste en de ander verachten. Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.’”
3. We doen iemand een onrechtvaardig nadeel wanneer we hem voor de rechtbank laten verschijnen om iets te betalen dat helemaal niet verschuldigd is.
4. Het is tegen Gods wil dat mensen hun schulden niet tijdig betalen. Zo houden ze immers goederen achter die hen niet toebehoren.
5. Iemand die zijn naaste op deze manier benadeelde, moet het onterecht verkregen goed zo snel mogelijk teruggeven en ook de schade herstellen die het gevolg was van zijn handelen.
6. Deze schadeloosstelling is zeer belangrijk: zonder herstel kan de zonde niet vergeven worden. Dat is dan ook wat Zacheüs beloofde toen Jezus bij hem te gast was:”Hij kwam in Jericho en trok door de stad. Daar was een man die Zacheüs heette. Hij was oppertollenaar en hij was rijk. Hij wilde wel eens zien wat Jezus voor iemand was, maar het lukte hem niet vanwege de mensenmassa, want hij was klein van stuk. Daarom rende hij vooruit en klom in een moerbeivijgenboom om Hem te zien te krijgen, want Hij zou daar voorbijkomen. Toen Jezus bij die plek kwam, keek Hij omhoog en zei tegen hem: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden; vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ Hij kwam vlug naar beneden en ontving Hem met vreugde. Iedereen die het zag sprak er schande van. ‘Hij neemt zijn intrek bij een zondaar’, zeiden ze. Zacheüs richtte zich tot de Heer. ‘Heer,’ zei hij, ‘hierbij geef ik de helft van mijn bezit aan de armen, en als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig.’ Jezus zei tegen hem: ‘Vandaag is er redding gekomen voor dit huis, want ook hij is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is.’”
7 Niet alleen de misdadiger zelf maar ook zijn medeplichtigen moeten helpen de schade te vergoeden.
8. Onder medeplichtigheid verstaan we ook het opdracht geven tot een misdrijf, het aanraden ervan, het verbergen van het gestolen goed, en het niet verhinderen van de misdaad wanneer men hiertoe in staat is.
9. Het herstel van de diefstal moet als volgt gebeuren. De bezitter van het gestolen goed moet het teruggeven. Als hij dat niet doet, moeten de opdrachtgevers, medeplichtigen en uiteindelijk de dief opdraaien voor de schade.
10. De benadeelde moet zelf vergoed worden. Als hij overleden is, dan moeten zijn erfgenamen vergoed worden.
11. We mogen geen goederen aanhouden die voorwerp geweest zijn van een diefstal. Het is nooit toegelaten om andermans goed onterecht bij te houden.
12. Als we niet weten aan wie het goed toebehoort, moeten we inspanningen doen om erachter te komen, bv. door zijn oversten te raadplegen.
13. We moeten het gestolen goed zelf teruggeven. Als het gestolen goed verloren gegaan is, moeten we de juiste tegenwaarde vergoeden.
14. Als we een bepaalde schade niet kunnen vergoeden, moeten we minstens het oprechte voornemen maken om het te doen, en in de mate van het mogelijke een gedeeltelijke aanbetaling voorzien.
15. Als vuistregel geldt: behandel de goederen van iemand anders alsof het uw eigen goederen waren.
Uitleg van de prent
16. Op deze prent zien we bovenaan de engel Rafaël die van Gabaël een geldsom terugeist die de oude Tobias aan Gabaël geleend had. Gabaël gaf zijn schuld toe en betaalde meteen aan de engel. Onderaan rechts zien we hoe een machtige ambtenaar een brave burger wil onteigenen. Hij bedreigt hem met rechtzaken als deze niet vrijwillig afstand wil doen van zijn bezittingen.
17. Onderaan links zien we een slechte werknemer die de bezittingen van zijn werkgever aan het verkwisten is.
18. Toen de heilige Franciscus van Sales een jaar of 5 oud was, eigende hij zich een kostbare zijden nestel van een dienstknecht toe. Zijn vader had het echter gezien en Franciscus knielde neer en bekende meteen. Als straf sloeg de vader hem met een stok. Van toen af durfde het kind nooit meer iets afnemen wat hem niet toebehoorde.