1. We zondigen tegen het eerste gebod:
- door afgoderij;
- door goddeloosheid;
- door bijgelovigheid
2. Afgoderij is het bewijzen van goddelijke eer aan gewone, niet-goddelijke schepselen.
3. We zondigen in de goddeloosheid:
- als we heilige zaken onteren;
- als we spotten met de godsdienst of haar bedienaars;
- Als we met regelmaat onze godsdienstige plichten niet volbrengen.
4. Het onteren van heilige zaken is een zware zonde die we ook heiligschennis noemen. Het bestaat in drie vormen: van personen, van plaatsen en van dingen.
5. We maken ons schuldig aan heiligschennis op personen als we met kwade bedoelingen een aan God toegewijd persoon slecht behandelen.
6. Heiligschennis op plaatsen bedrijven we wanneer we een aan God toegewijde plaats onteren.
7. Heiligschennis op dingen betekent dat we een aan God toegewijde zaak onteren. Bijvoorbeeld: de sacramenten, de gewijde vaten (bv. kelk, monstrans,…), de heilige schrift, de relikwieën en de beelden van de heiligen.
8. We zondigen in de bijgelovigheid als we voor het verwerven van bepaalde kennis of om het verkrijgen van bepaalde gunsten, voorwerpen gebruiken, of handelingen stellen die hiertoe geen enkele kracht hebben, noch vanuit de natuur ervan, noch van God, noch vanuit een bepaling van de heilige Kerk.
9. De voornaamste vormen van bijgelovigheid zijn: tovenarij, beheksing en het geloof in voortekenen.
10. Tovenarij is het verkrijgen van iets wonderbaarlijks met de hulp van de duivel.
11. Beheksing is het benadelen van mensen of dieren met de macht van de duivel.
12. Geloof hechten aan voortekenen noemen we bijgelovigheid wanneer we uit willekeurige zaken een voorteken zien voor iets goed of kwaad dat in de toekomst zal plaatsvinden. Voorbeelden van dergelijk bijgeloof is de mening dat er geluks- of ongeluksdagen zouden bestaan of dat, als er ergens 13 mensen aan tafel zitten, één van hen spoedig zal sterven.
13. We zondigen met name in deze gevallen tegen de bijgelovigheid: als we geloof hechten aan kaartleggers, als we naar waarzeggeres luisteren of als we wichelaars raadplegen.
14. Het gebruik van wijwater en andere gewijde zaken is nochtans geen bijgelovigheid. Deze dingen verkrijgen een bijzondere kracht door het gebed dat erover uitgesproken is, in overeenstemming met de richtlijnen van de katholieke Kerk hieromtrent.
15. In het evangelie lezen we hoe Jezus verkopers uit de tempel jaagt, omdat ze een heilige plaats onteren:“Het was kort voor het joodse Pasen. Jezus begaf zich naar Jeruzalem en zag daar hoe men in de tempel runderen, schapen en duiven stond te verkopen en geld zat te wisselen. Hij knoopte touwen aaneen tot een zweep en joeg ze allemaal de tempel uit, schapen en runderen erbij. De tafels van de wisselaars gooide Hij met geld en al omver. En tegen de duivenverkopers zei Hij: ‘Weg ermee! Maak van het huis van mijn Vader geen markt!’ Zijn leerlingen beseften dat er geschreven staat: De ijver voor uw huis zal Mij verteren.”
Uitleg van de prent
16. Deze prent stelt de Israëlieten voor die in de woestijn het gouden kalf aanbaden. Terwijl Mozes op de berg sprak met God, verveelde het volk zich en smeekten ze de hogepriester Aäron om hun een gouden kalf te maken dat ze konden aanbidden. Aäron vervulde hun wens en ze knielden voor de afgod neer en vereerden hem met gebeden en dansen. Mozes kwam intussen van de berg af met de twee stenen tafels waarop de Wet geschreven stond. Toen hij zag wat er gebeurd was, werd hij kwaad, wierp ze op de grond en verbrijzelde ze.
17. Onderaan links zien we Heliodorus, de oppergeneraal van het leger van Seleucus, de koning van Syrië. Deze wilde de schat van de tempel van Jeruzalem roven. Op het ogenblik dat hij deze heiligschennende daad wilde stellen, zag hij een vreselijke ruiter die zich op hem wierp en hem vertrappelde. Terzelfdertijd kwamen twee jonge en goed uitgeruste mannen op hem af en onderwierpen hem aan een vreselijke marteling. Heliodorus verloor het bewustzijn en bezweek roemloos.
18. Saul maakte zich schuldig aan bijgelovigheid toen hij bij de waarzegster Endor te rade ging. Onderaan rechts zien we deze koning met achter hem de waarzegster. Hij vraagt haar om de profeet Samuel te doen verschijnen die een tijdje daarvoor reeds overleden was. Saul meent dat God hem hierdoor de bijzondere genade schenkt om Samuel te zien. Deze kondigt hem aan dat hij de volgende dag zal sterven in de slag met de Filistijnen.
19. Enkel God die alles weet, is in staat om de toekomst te kennen. Daarom is het een grote schande om zijn gezworen vijand, de duivel, daarover te raadplegen. Deze is immers ook maar een schepsel dat geen kennis over de toekomst heeft.