1. Deze woorden van de geloofsbelijdenis: God is de Schepper van hemel en aarde, betekenen dat God de hemel en de aarde, en alles wat daarin is, uit niets gemaakt heeft.
2. De mensen kunnen niet scheppen, omdat men, om iets van niets te maken, almachtig moet zijn. God alleen kan scheppen, omdat Hij alleen almachtig is
3. God was niet gedwongen de wereld te scheppen. Hij deed dit uit loutere goedheid.
4. God heeft de wereld geschapen door zijn woord, louter door zijn wil.
5. De meest volmaakte schepselen van God zijn de engelen en de mensen.
De engelen
6. De engelen zijn zuivere geesten, die God geschapen heeft om Hem te dienen en te loven.
7. God heeft de engelen geschapen in een staat van genade en heiligheid, maar ze zijn niet allemaal in die staat gebleven. Een groot aantal zijn tegen God opgestaan, en door hun hoogmoed naar de afgrond van de hel gedreven.
8. God beloonde de trouw van de goede engelen. Hij bevestigde ze daarom in genade en gaf hen de hemel.
9. De taak van de goede engelen is God te loven en zijn bevelen uit te voeren.
10. De goede engelen, en de engelbewaarders in het bijzonder, waken over ons en zijn ons behulpzaam.
11. Wij moeten de aanwezigheid van onze engelbewaarder eerbiedigen, en hem in de bekoringen en gevaren aanroepen.
12. God heeft de boze geesten gestraft, uit de hemel verbannen en in de afgrond van de hel neergestort.
13. De boze engelen willen ons tot de ondeugd verleiden, omdat zij Gods vijanden zijn, en tevens jaloers zijn op het eeuwig geluk dat ons beloofd is.
Het werk van zes dagen
14. God heeft hemel en aarde geschapen in zes dagen.
Uitleg van de plaat
15. Deze plaat stelt het goddelijk werk voor door zes kringvormige aardgordels, waarvan elk één van de zes dagen van de schepping voorstelt en ook Gods houding onder het verrichten van zijn werk.
16. De eerste aardgordel vertoont het werk van de eerste dag: God schept het licht.
17. De tweede stelt het werk van de tweede dag voor: God schept het uitspansel en scheidt het van de de aarde af.
18. De derde stelt het werk van de derde dag voor: God scheidt de aarde van de wateren en gebiedt aan de aarde alle slag van planten voort te brengen.
19. De vierde stelt het werk van de vierde dag voor: God schept de zon, de maan en de sterren.
20. De vijfde stelt het werk van de vijfde dag voor: God schept de vogels in de lucht en de vissen in het water.
21. De zesde stelt het werk van de zesde dag voor: God schept de mens naar zijn beeld en gelijkenis.
22. Op het bovenste gedeelte van de plaat rust God de zevende dag. Hij wijdt die dag toe aan zijn dienst. Die rust is weergegeven door de overdekte zon, de maan en de sterren die ʹs nachts verschijnen. God rust in een driehoekige wolk en dat duidt aan dat de drie goddelijke Personen aan het werk van de schepping deelgenomen hebben. Dat wordt ons door deze woorden geopenbaard: “Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend.”
De mens
23. De mens is een redelijk schepsel, en heeft een ziel en een lichaam.
24. De ziel is een onsterfelijke geest, die God schiep naar zijn beeld om hem met een lichaam te verenigen.
25. Onze ziel is naar het beeld van God geschapen, omdat hij kan kennen, beminnen en vrij handelen.
26. Onze ziel is zeker onsterfelijk, omdat God slechts na dit leven, in alle recht en billijkheid, de deugd moet belonen en de zonde straffen.
27. God heeft het lichaam van de eerste mens gemaakt uit aarde, en een ziel daarin gestort die Hij uit niets heeft voortgebracht.
28. Om de eerste vrouw te scheppen zond God een diepe slaap over Adam. Wanneer hij in slaap was, nam Hij een van zijn ribben, en bouwde die rib tot een vrouw. Daarna stortte Hij in dat lichaam een ziel.
29. Men noemt de eerste mens Adam en de eerste vrouw Eva. Wij stammen allemaal van hen af, en noemen ze daarom onze eerste ouders.
30. God plaatste Adam en Eva in een oord van vrede en overvloed, dat men het aards paradijs noemt.