1. Het tweede gebod gebiedt ons om de naam van God de eer te bewijzen die Hem toekomt. Het gebiedt ons tevens om onze beloften na te komen.
2. Met dit gebod verbiedt God ons:
- een valse eed af te leggen en daarbij God tot getuige te nemen (d.i. ijdel te zweren);
- te vloeken;
- verwensingen te uiten;
- beloften te breken.
3. Een eed afleggen of zweren is God tot getuige nemen van wat we zeggen of beloven.
4. Zweren kunnen we doen op drie manieren:
- door bepaalde woorden uit te spreken, zoals “ik doe eed” of “ik zweer”;
- door bepaalde handelingen uit te voeren, bv. de hand opheffen;
- door schriftelijk iets onder ede te verklaren.
5. We zweren niet noodzakelijk door de woorden uit te spreken, maar enkel als we hierbij met opzet God tot getuige nemen van onze uitspraak of belofte.
6. Als we zweren op zaken die tot de schepping behoren, nemen we impliciet ook God tot getuige, omdat hij deze dingen geschapen heeft. Het zweren op de hemel of de donder is derhalve hetzelfde als zweren tot God.
7. IJdel zweren betekent concreet:
- zweren tegen de waarheid;
- zweren wanneer dat niet nodig is;
- zweren iets slecht te doen.
8. Zweren tegen de waarheid is onder eed iets verklaren waarvan we weten dat het onjuist is of onder eed iets beloven wanneer we niet van plan zijn om het ook uit te voeren.
9. Zweren tegen de waarheid is steeds een zware zonde. We noemen deze meineed. We begaan steeds een doodzonde als we ons met opzet aan meineed schuldig maken.
10. Meineed is een doodzonde omdat we God ernstig beledigen door Hem als getuige van een leugen of onwaarheid te nemen.
11. Als we ook maar enigszins twijfelen aan iets, mogen we er geen eed over afleggen. Als we de waarheid niet kunnen achterhalen, mogen we er ook niet over zweren, omdat we dan het risico lopen om meineed te plegen.
12. Als we niet het risico willen lopen om deze zonde te begaan, is het best om in het geheel niet te zweren, noch op ons geloof, noch op ons geweten, noch op de waarheid, noch op eender welke andere manier.
13. Eed doen zonder noodzaak is zweren zonder daartoe verplicht te zijn of zweren over onbelangrijke dingen.
14. Zweren zonder noodzaak is een zonde omdat het getuigt van weinig respect om God tot getuige te nemen van iets dat niet belangrijk is.
15. Het is toegelaten om te zweren in zwaarwichtige materies, bv. voor een rechtbank.
16. In dat geval moeten we zweren met diepe eerbied en met het doel om God te vereren, die zelf de Waarheid is.
17. Als we iets onder ede hebben beloofd, zijn we dubbel verplicht om het uit te voeren. Ten eerste moeten we de belofte volbrengen omdat het rechtvaardig is en ten tweede moeten we ze volbrengen uit godsdienstige overwegingen.
Uitleg van de prent
18. Het belangrijkste onderwerp van deze prent is de valse getuigenis van de heilige Petrus. Deze apostel was het huis van de hogepriester Kajafas binnengedrongen toen Jezus werd voorgeleid. Toen hij zich op de voorplaats had gezet om zich te verwarmen, herkende de dienstmeid hem, en riep uit: “Deze was ook met Jezus van Nazareth.” Petrus zwoer toen dat hij die man niet kende.
19. Onderaan rechts zien we Jakob en Esau. Esau was eens vermoeid van de jacht teruggekeerd en had zijn broer gesmeekt voor het bord linzensoep, dat die voor zichzelf had klargemaakt. Jakob vond dat prima, op voorwaarde dat Esau hem onder eed beloofde zijn eerstgeboorterecht af te staan. Esau hefte zijn hand op en zwoer zonder noodzaak. Daarmee verloor hij zijn eerstgeboorterecht.
20. Onderaan links zien we zeven mannen die gekruisigd werden onder de regering van koning David, omdat ze de eed van Saul hadden geschonden. Toen Jozua het land van Kanaän in bezit had genomen, had hij de inwoners van Gibeon gezworen hen geen kwaad te zullen doen. Maar Saul had mensen van Gibeon gedood en daarom strafte God deze meineed met een driejarige hongersnood. David vroeg de Gibeonieten hoe hij het leed kon goedmaken dat hen aangedaan was. Zij eisten dat Saul zeven van zijn kinderen zou uitleveren. David voldeed hun wens en kruisigde de kinderen op een berg om zo Gods wraak te milderen.
21. Als we mensen horen vloeken of God belasteren en we kunnen hen dat niet beletten, moeten we toch minstens antwoorden: “Geloofd zij Jezus Christus”. Het verdient aanbeveling om dergelijke tekens van vroomheid te stellen. Zo kunnen we aan God eerherstel geven.