Mysterie van de menswording
1. Het mysterie van de menswording is verwoord in het tweede en in het derde artikel van de geloofsbelijdenis. Het is het mysterie hoe de Zoon van God mens is geworden.
2. God de Zoon heeft de menselijke natuur aangenomen. In het maagdelijk lichaam van Maria, zijn moeder, heeft Hij een ziel en lichaam gekregen door de bijzondere hulp van de Heilige Geest.
3. De Zoon van God, die mens is geworden, wordt Jezus Christus genoemd.
4. De naam ‘Jezus’ betekent ‘Verlosser’. De engel zei tot Jozef: “U moet Hem de naam Jezus geven, want Hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden.”
5. Wij noemen Jezus Christus ook ‘onze Heer’. Hij is onze meester, omdat Hij ons geschapen heeft en door zijn bloed vrijgekocht.
6. Jezus Christus is tegelijk God en mens. Hij heeft zowel de goddelijke als de menselijke natuur.
7. In Jezus Christus is maar één persoon, de tweede Persoon, God de Zoon.
Verklaring van de plaat
8. Op de plaat groet de engel Gabriël de heilige Maagd terwijl ze bidt in haar huis in Nazarath. De engel kondigt haar aan dat God haar heeft uitgekozen om de moeder van de Zaligmaker te worden. Tegelijkertijd bewerkt de Heilige Geest in haar het grote wonder van de menswording. Dit is het verhaal dat Lucas geeft over de aankondiging van de engel Gabriël aan Maria en over het bezoek van Maria aan de heilige Elisabeth:
De aankondiging van de engel
9. “In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, met de naam Nazaret, naar een maagd die verloofd was met een man genaamd Jozef, die uit het huis van David stamde; haar naam was Maria. De engel trad bij haar binnen en zei: ‘Verheug u, begenadigde, de Heer is met u.’ Zij raakte geheel in verwarring door wat hij zei en vroeg zich af wat deze begroeting te betekenen had. Maar de engel zei: ‘Schrik niet, Maria, u hebt genade gevonden bij God. U zult zwanger worden en een zoon baren, die u de naam Jezus moet geven. Hij zal een groot man zijn, en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Hij zal eeuwig koning zijn over het huis van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’
10. ‘Maar hoe moet dat dan?’ zei Maria tegen de engel. ‘Ik heb geen omgang met een man.’ De engel antwoordde haar: ‘Heilige Geest zal op u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overdekken. Daarom zal het kind heilig genoemd worden, Zoon van God. Bovendien, ook Elisabet, uw verwante, is op haar oude dag zwanger van een zoon; zij werd onvruchtbaar genoemd, maar zij is al in haar zesde maand. Want voor God is niets onmogelijk.’ Toen zei Maria: ‘Ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt.’ Toen ging de engel van haar weg.”
Maria’s bezoek aan haar nicht
11. “Na enkele dagen vertrok Maria met spoed naar het bergland, naar een stad van Juda. Zij ging het huis van Zacharias binnen, en begroette Elisabet. Meteen toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Elisabet werd vervuld met heilige Geest. Ze riep met luide stem: ‘Gezegend ben jij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot. Waar heb ik het aan te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt? Op het moment dat je groet mij in de oren klonk, sprong het kind van blijdschap op in mijn schoot. Gelukkige vrouw, zij die gelooft! Wat haar namens de Heer is gezegd, zal in vervulling gaan.’
12. Daarop zei Maria: ‘Met heel mijn hart roem ik de Heer, met al mijn adem juich ik om God, mijn redder; want Hij heeft omgezien naar zijn dienares in haar geringheid. voortaan prijzen alle generaties mij gelukkig, want grote dingen heeft de Machtige met mij gedaan. Heilig is zijn naam, barmhartig is Hij, iedere generatie weer, voor wie Hem eerbiedigen. Hij heeft de kracht van zijn arm getoond, wie zich verheven waanden, heeft Hij uiteengeslagen. Machthebbers heeft Hij van hun troon gehaald, geringen gaf Hij een hoge plaats. Hongerigen overlaadde Hij met het beste, rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd. Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht, indachtig de barmhartigheid die Hij, zoals aan onze vaderen toegezegd, bewijzen wil aan Abraham en zijn nageslacht, voor eeuwig.’”