1. Het zevende gebod verbiedt om de naaste materiële schade toe te brengen, en dit in de ruimste zin van het woord. We denken met name aan stelen, maar ook oneerlijke handelspraktijken en arbeidsgeschillen vallen hieronder.
2. Schuldig aan deze zonde zijn onder meer: dieven, werknemers die hun arbeidsovereenkomst schenden, oneerlijke handelaars en advocaten, corrupte ambtenaren en rechters, woekeraars en al wie zich op oneerlijke wijze zaken toeëigent.
3. Ook kinderen die hun ouders bestelen, zondigen tegen het zevende gebod. Zolang hun ouders nog leven, horen deze goederen hen immers niet toe.
4. Stelen is altijd een zonde, maar de ernst van de zonde hangt wel af van de waarde van het gestolen goed.
5. Afhankelijk van de omstandigheden, kan een kleine diefstal toch een doodzonde worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer de kleine diefstal een grote schade veroorzaakt, of wanneer men vele kleine diefstallen pleegt om een grote som te bekomen.
6. We zondigen ook tegen het zevende gebod wanneer we andermans goed achterhouden, met name in de volgende situaties.
- als we een gevonden voorwerp behouden en niet proberen te zoeken naar de eigenaar;
- als we in een erfeniskwestie heimelijk zaken wegnemen;
- als we een geleend goed niet teruggeven;
- als we onze werknemers of personeel niet volledig of te laat uitbetalen.
7. Het benadelen van de naaste is ook een zonde tegen het zevende gebod, met name:
- wanneer men andermans bezittingen beschadigt;
- wanneer men door sabotage of andere middelen de naaste verhindert om op een eerlijke manier zaken te doen.
8. Ook medeplichtigheid aan een diefstal, verduistering of benadeling zijn zonden tegen het zevende gebod.
9. Dit is de raad die Johannes de Doper gaf aan een groep mensen die voor hem hun zonden kwam belijden:“De bijl ligt al aan de wortel van de bomen; iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.’ De mensen vroegen hem: ‘Wat moeten wij dan doen?’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Wie twee stel kleren heeft, moet delen met iemand die niets heeft, en wie te eten heeft, moet hetzelfde doen.’ Ook tollenaars kwamen zich laten dopen en zeiden: ‘Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: ‘Vorder niet meer dan u is voorgeschreven.’ Ook soldaten stelden hem de vraag: ‘En wij, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: ‘Pers niemand geld af, ook niet onder valse voorwendsels, maar wees tevreden met uw soldij.’
10. Het volk leefde in gespannen verwachting, en allen vroegen zich af of Johannes niet de messias was, maar Johannes gaf hun allen ten antwoord: ‘Ik doop u met water. Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer op te ruimen; het graan verzamelt Hij in zijn schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.’”
Uitleg van de prent
11. Bovenaan op deze prent zien we Achab, de koning van Israel, die tijdens een gevecht door een pijl getroffen wordt. De koning wilde beslag leggen op de wijnstok van de Israëliet Naboth, maar deze weigerde om de erfenis van zijn voorouders af te staan. Achab overlegde met zijn nog slechtere vrouw Jesabel en samen brachten ze Naboth om het leven en eigenden zich de wijnstok toe. De profeet Elias kwam en bracht volgende boodschap van God:“op de plaats waar de honden Naboths bloed oplikken, zullen zij ook uw bloed oplikken.”Een beetje later toen Achab met de koning van Syrië in oorlog lag, verkleedde hij zich om de om uit de handen van de vijand te blijven. Toch werd hij getroffen door een verdwaalde pijl die hem het leven kostte. Zoals de profeet voorspeld had, kwamen de honden het bloed oplikken dat uit zijn wonde vloeide.
11bis. Onderaan links zien we Tobias die blind en arm geworden was, nadat hij ontelbare werken van barmhartigheid had gedaan. Zijn vrouw moest hard werken om hem en zijn zoon te voeden. Toen ze eens een lam had ontvangen, hoorde Tobias het geblaat en zei:“‘Waar komt het bokje vandaan? Is het niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaars, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is.’”
12. Onderaan rechts is de Israëliet Achan te zien, die na de bestorming van Jericho, ondanks Gods verbod, aan het plunderen geslagen was. Hij had zich een aantal schapen, tweehonderd zilverlingen, een gouden liniaal en een scharlaken mantel toegeëigend. De diefstal werd zwaar bestraft: op bevel van Jozua werd Achan samen met al zijn bezitingen door het volk gestenigd en verbrand.
13. Tot slot vermelden we nog een anekdote uit het leven van de heilige Eligius. Hij was de voornaamste goudsmid uit zijn tijd. Koning Clotarius vroeg hem om een gouden zetel te maken en zond hem hiertoe een grote hoeveelheid goud. Eligius merkte dat er genoeg goud was om twee zetels te maken, en hij zond beide naar de koning. Clotarius was verrast en prees het vakmanschap van de goudsmid, maar nog meer zijn eerlijkheid.