Plichten jegens de familie en de oversten
1. Het vierde gebod houdt ook in dat we niet alleen onze ouders, maar ook onze bloedverwanten en oversten moeten eren.
2. Onze geestelijke oversten zijn de paus, de bisschoppen en de priesters.
3. Onze wereldlijke oversten zijn de koning en de personen die in zijn naam besturen.
4. Wij moeten
- onze geestelijke en wereldlijke oversten eren,
- hen gehoorzamen in de mate dat hun opdrachten niet indruisen tegen Gods geboden,
- voor hen bidden
5. Ziehier wat er geschreven staat over bisschoppen en priesters:“De oudsten die zich goede bestuurders tonen, verdienen dubbele eer, vooral als zij de zorg voor de prediking en het onderricht op zich hebben genomen.”
De Galaten gaven zodanige tekenen van echte liefde aan de heilige Paulus, dat hij dit ongelofelijke bewijs van hun goedheid geeft:“Want het is een feit: als het mogelijk was geweest, had u uw ogen uitgerukt om ze mij te geven.”
6. We moeten priesters ook geven wat ze nodig hebben voor hun onderhoud. De apostel vraagt:“Welke soldaat betaalt ooit zijn eigen soldij?”
Er staat ook geschreven in Ecclesiasticus:“Vrees de Heer en eer de priester en geef hem zijn deel, zoals je bevolen is: de eerstelingen, het schuldoffer, de schouderstukken, het heiligingsoffer en de eerstelingen van heilige bijdragen.”
7. We moet ook in het bijzonder de heilige vader bijstaan, nu hij geen pauselijke staten meer bezit.
8. Paulus leert ons ook dat we hen moeten gehoorzamen:“Gehoorzaam uw leiders en doe wat zij verlangen; zij zijn dag en nacht voor u in de weer, want zij moeten daarvoor verantwoording afleggen.”
9. Wij moeten ook voor hen bidden om zij voor het welzijn van de zielen hun tijd en hun leven opofferen en ondankbaarheid vaak hun deel is.
10. Christus zegt zelfs dat we slechte priesters moeten gehoorzamen als ze ons goede raad geven. Over de wetgeleerden en farizeeërs zegt hij:“Op de stoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de farizeeën plaatsgenomen. Doe en onderhoud daarom alles wat ze u zeggen, maar handel niet naar hun daden. Zelf doen ze niet wat ze zeggen.”
11. Hetzelfde geldt voor koningen, prinsen, overheden en alle anderen aan wie wij gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
12. De apostel Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen dat wij hen eer en achting verschuldigd zijn. Op een andere plaats gebiedt hij ons voor hen te bidden.
13. De heilige Petrus zegt:“Schik u naar alle menselijke instellingen ter wille van de Heer: naar de keizer als het hoogste gezag, en naar de gouverneurs, omdat zij door Hem zijn aangesteld”. De eer die wij hen betonen, wordt immers tot God gericht.
14. We mogen nooit in opstand komen tegen de overheid omdat
- God het verbiedt en
- opstanden de grootste bron van onheil zijn voor een samenleving.
15. Bij verkiezingen moeten we in het belang van het land en het geweten, stemmen voor iemand die eerbied heeft voor God, de godsdienst, het recht en alle wijze en christelijke vrijheden.
16. Als onze ouders of andere oversten ons iets zouden opdragen dat slecht is, dan mogen we hen niet gehoorzamen en moeten we hen eerbiedig te kennen geven dan ons geweten dit niet toelaat. We moeten immers eerder aan God dan aan de mensen gehoorzamen.
Uitleg van de prent
17. Bovenaan links zien we de paus omringd door kardinalen, bisschoppen en priesters. Zij ontvangen huldeblijken van koningen, overheden, soldaten en volkeren.
18. Rechts ontvangt een koning eerbetuigingen van zijn onderdanen.
19. In het midden zien we Ruth, de schoonmoeder van Noëmi. Ruth begeleidde Noëmi in het land van Moab te Bethlehem. Ruth geeft ons een treffend voorbeeld van de liefde van kinderen: ze bracht korenaren naar haar schoonmoeder, die deze verkruimelde om ervan te eten.
20. Onderaan links zien we deugdzame en leergierige leerlingen die oplettend en eerbiedig luisteren naar hun leraars. Rechts zien we de verschrikkelijke straf die aan 42 kinderen werd opgelegd toen ze de profeet Elizeus beschimpten en hem kaalkop noemden. Zij werden door twee beren verscheurd.
21. De farizeeën en schriftgeleerden die op wraak uit waren, zeiden eens tot Jezus:“Mogen we aan de keizer belasting betalen of niet?” Maar Hij doorzag hun valse bedoeling en zei: “Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is.”