1. Het vierde gebod roept ons op om onze ouders te beminnen, hen te eren, hen te gehoorzamen en hen te helpen wanneer ze in nood zijn.
2. Het beminnen van zijn ouders houdt in dat we een ware genegenheid voor hen koesteren en dit ook tonen in woord en daad.
3. Wij moeten van onze ouders houden omdat zij (samen met God) ons het leven geschonken hebben en omdat ze zich hard voor ons uitsloven.
4. Wanneer je van je ouders houdt, wil dat zeggen dat je hen hoog acht en hun gebreken geduldig verdraagt.
5. Wij moeten onze ouders eren en gehoorzamen omdat zij door God gemandateerd zijn om ons te leiden.
6. Wij kunnen onze ouders eren door God nederig te vragen dat zij in hun werken slagen, dat ze door iedereen geacht en bemind worden en dat de heiligen in de hemel hen welgezind zouden zijn.
7. Wij eren onze ouders ook als we ons leven inrichten in overeenstemming met hun oordeel en hun wil.
8. Ook de heilige Paulus maant ons hiertoe aan:“Kinderen, gehoorzaam je ouders in de Heer; zo hoort het”En verder:“Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dit is de Heer welgevallig.”
9. Wij eren ook onze ouders door hun goede werken en hun vroomheid na te volgen. De grootste erkenning die men immers aan iemand kan geven, is dat men hen tracht te volgen in het goede dat ze doen.
10. We eren onze ouders ook door hen raad te vragen en deze raad ook op te volgen.
11. Wij eren tenslotte ook onze ouders wanneer we hen helpen als ze in nood zijn, en hen dan voedsel en bijstand schenken.
12. Christus leert ons dit allemaal, wanneer hij de farizeeën als volgt verwijt:“‘Waarom overtreedt zelfs u het gebod van God door uw traditie? Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en ook: Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden. Maar u zegt: “Wie tegen zijn vader of moeder zegt: Ik geef als offergave datgene waarmee ik u had kunnen ondersteunen, die hoeft zijn vader niet meer te eren.” Zo ontkracht u het woord van God door die traditie van u.”
13. We moeten altijd onze plichten tegenover onze ouders vervullen, maar in het bijzonder wanneer ze een levensbedreigende ziekte lijden.
14. In dat geval moeten we alle middelen inzetten om ervoor te zorgen dat ze toegang hebben tot een priester die hen de sacramenten van de biecht, de eucharistie en de ziekenzalving kan toedienen, die alle christenen voor ze sterven moeten ontvangen.
15. Als we daarvoor zorgen, hoeven ze niet meer bang te zijn voor de dood. Ze worden dan gesterkt en a.h.w. omgeven door een plechtige stoet bestaande uit de deugden van geloof, hoop, liefde en godsdienst. Ze zullen dan zelfs verlangen naar de dood omdat het hen doet binnentreden in de gelukkige eeuwigheid.
16. Tenslotte voegen we hier nog aan toe dat we onze ouders ook na hun dood moeten eren door ervoor te zorgen dat ze een waardige begrafenis krijgen, dat we zielenmissen voor hen laten opdragen en dat we hun laatste wilsbeschikkingen strict naleven.
17. Nadat uw ouders gestorven zijn, moet je hun testament uitvoeren en voor hun zielenrust bidden.
18. God zegent en beloont zelfs op aarde de kinderen die hun ouders eren.
19. Een kind dat zijn ouders zwaar beledigt of hen verlaat wanneer ze in nood zijn, wordt door God vervloekt en door de mensen gehaat.
20. Het voorbeeld bij uitstek van gehoorzaamheid dat kinderen moeten navolgen, is natuurlijk Jezus, die Maria en Jozef onderdanig was zolang hij met hen in Nazareth verbleef.
Uitleg van de prent
21. Bovenaan op de prent zien we Jezus die zijn moeder Maria helpt in het huishouden en zijn vader Jozef bij het werk.
22. Onderaan links zien we de jonge Tobias die in aanwezigheid van de engel Rafael zijn vaders blindheid geneest door zijn ogen in te wrijven met de gal van een vis die hij van zijn reis had meegebracht.
23. Rechts zien we hoe Jezus, de Zaligmaker, zijn voedstervader Jozef bijstaat in zijn doodstrijd. Hij drukt zijn vader aan zijn goddelijk hart.
24. Als we ons een idee willen vormen van de echte vreugde die goede kinderen aan hun ouders kunnen geven, moeten we zeker lezen over de ontroerende geschiedenis van Jozef, de zoon van Jacob. Toen de broers na een gelukkige reis in het land Kanaän terugkeerden, riepen ze uit de verte hun vader toe: ‘Jozef, uw zoon leeft nog en is koning over heel Egypte!’ Jakob kon zijn oren bijna niet geloven, maar toen ze hem alles vertelden en hem de koninklijke wagen met geschenken toonden, riep hij vol blijdschap: ‘Voor mij is het al voldoende te weten dat hij nog leeft. Voor ik sterf, wil ik hem terugzien. Laten we gaan!’