1. Een gelofte is een vrijwillige en verplichtende belofte die we aan God maken.
2. De gelofte is een daad van aanbidding. Dit houdt in dat, wanneer we een gelofte doen aan een heilige, we tegelijkertijd aan God zelf beloven om de belofte aan de heilige gestand te doen.
3. We onderscheiden persoonlijke en zakelijke geloftes. Een persoonlijke gelofte verbindt enkel de persoon die haar uitvoert en het beloofde kan niet van de persoon gescheiden worden. We denken bv. aan de gelofte om te bidden. In elk ander geval spreken we van een zakelijke gelofte, bijvoorbeeld de gelofte om 100 EUR aan de armen te geven.
4. Er zijn tijdelijke en eeuwige geloftes volgens de duurtijd van de verplichting.
5. Om een gelofte te kunnen doen, moet aan volgende voorwaarden voldaan zijn:
- de persoon moet bekwaam zijn om de gelofte te stellen en dus tot de jaren van verstand gekomen zijn;
- hij moet ten volle begrijpen wat de eed inhoudt en welke verplichtingen hij met zich meebrengt;
- hij moet de eed stellen met eenzelfde overtuiging als waarmee hij een doodzonde zou begaan.
6. We kunnen ons niet verbinden als we dat niet willen.
7. Als we een gelofte doen omdat we oprecht maar onterecht bang zijn van de mogelijke gevolgen als we het niet doen, maakt dit de gelofte ongeldig. Iets wat op die manier afgedwongen is, kan trouwens God niet behagen.
8. In verband met het beloofde, gelden er volgende regels: 1° het moet haalbaar zijn. Niemand hoeft het onmogelijke te volbrengen. Daarom is de belofte om totaal niet te zondigen ongeldig. Wat we wel kunnen beloven is om zo weinig mogelijk te zondigen of om niet met opzet dagelijkse zonden te begaan.
9. Als de belofte onhaalbaar blijkt, maar wel splitsbaar is in kleinere delen, dan moeten we de belofte minstens gedeeltelijk volbrengen. Als de belofte daarentegen niet splitsbaar is, geldt deze verplichting niet. We hoeven geen inspanningen meer te doen om iets te voltooien dat afhankelijk is van iets anders wat onmogelijk geworden is.
10. Verder geldt: 2° Het beloofde moet ook goed zijn; meer nog, het moet beter zijn dan elke alternatieve gelofte. Zo kan men bv. doorgaans geen gelofte afleggen om te trouwen, ook al is dit op zich goed en zedig. Deze alternatieve gelofte om niet te trouwen en celibatair te leven is immers beter. Dergelijke gelofte om te trouwen is dus ongeldig.
11. Het is wel geldig om dezelfde gelofte meermaals te stellen. Dit vermeerdert immers het engagement en de vroomheid om die plicht te vervullen.
12. Als we een gelofte doen om een goed werk te verrichten met kwade bijbedoelingen, dan is deze gelofte ongeldig. De slechte bijbedoeling vernietigt immers de instrisiek goede karakter van het goede werk.
13. Dit is niet te verwarren met een onbedoeld negatief neveneffect van een goede daad. Daar kan men immers niets aan doen.
14. Ook als de gelofte of eed in een vlaag van overmoed werd gesteld, moet ze toch uitgevoerd worden.
15. Een gelofte is ook geldig als ze gedaan wordt om zichzelf te straffen voor een zonde, bijvoorbeeld: “Ik doe de gelofte om geld te geven aan de armen telkens ik vloek.”
16. Als we een gelofte gedaan hebben, moeten we deze uitvoeren. De Heilige Geest zegt: “Het is veel beter om geen gelofte te doen, dan om de gedane gelofte niet te houden.”
17. Vooraleer we dus een gelofte aangaan, doen we er goed aan:
- te zien of we haar wel kunnen nakomen;
- onze biechtvader om raad te vragen.
18. Als we goede redenen hebben, kunnen we aan de kerk vragen om ons van de verplichting te ontslaan, of om deze om te zetten in een alternatief werk.
19. De meest volmaakte geloften zijn die van de kloosterlingen: armoede, eeuwige zuiverheid en volkomen gehoorzaamheid.
Uitleg van de prent
20. Onderaan links op de prent zien we Jefta die een triomftocht doet na zijn overwinning op Ammon. Hij had de onvoorzichtige belofte gedaan om in het geval van een overwinning het eerste dat hij zou tegenkomen te offeren. Bij zijn terugkomst was echter de eerste die hij zag, zijn eigen dochter die het tegemoet kwam om hem geluk te wensen. Men vermoedt dat de dochter uiteindelijk niet echt geofferd werd, maar toegewijd aan de maagdelijke staat.
21. In het midden is Maria die op driejarige leeftijd naar de tempel in Jerusalem gaat om in de tempel de gelofte van maagdelijkheid af te leggen. Haar ouders, de heilige Joachim en de heilige Anna, begeleiden haar. Aan de voet van de trap ontvangt de hogepriester haar en van boven de zuilengang kijken de heilige grijsaard Simeon en de profetes Anna haar vol bewondering toe en strekken hun armen naar haar uit. Ze wordt vergezeld van engelen, van wie zij de koningin is. Op de vijtien treden van de tempel liggen rozen. Ze stellen de vijftien mysteries van de rozenkrans voor.
22. Onderaan rechts zien we matrozen die knielen bij het altaar van de heilige maagd. Zij hebben tijdens een orkaan de gelofte gedaan om Maria’s heiligdom te bezoeken als ze aan de dood zouden ontsnappen. Ze werden verhoord en komen nu hun schuld inlossen.