1. Het negende gebod verbiedt de onkuise gedachten en begeerten. Christus zegt in het evangelie:“Jullie hebben gehoord dat er gezegd is: U zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg jullie: ieder die begerig naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd.”
2. Wat is het verschil tussen het zesde en het negende gebod? Het zesde gaat over de uitwendige onkuisheid, dus in woord en daad, terwijl het negende gaat over de inwendige onkuisheid, dus verkeerde verlangens of gedachten.
3. We spreken over slechte verlangens wanneer we iemand kwaad zouden willen doen als we er de kans toe kregen. Verkeerde gedachten zijn onkuise zaken die men zich inbeeldt, zonder ze per se ook te willen uitvoeren.
4. Verkeerde verlangens zijn een zonde omdat we niets mogen wensen wat niet toegelaten is.
5. Verkeerde gedachten die men vrijwillig oproept zijn ook zonden, zelfs al wil men ze niet echt uitvoeren.
6. Waarom is dat zo? Omdat we op die manier God boos maken door vrijwillig en met plezier te denken aan dingen die Hem kwetsen en tot het kwaad leiden.
7. Het is geen zonde om slechte gedachten in te denken om ze vervolgens te verwerpen. Integendeel zelfs, dit vermeerdert onze verdiensten omdat we daarmee moedig bekoringen bestrijden.
8. Onze wapens tegen onkuise bekoringen zijn:
- zich herinneren dat God ons ziet en over ons oordeelt,
- zijn hart openstellen voor God door een schietgebed,
- weerstaan aan de bekoring,
- de hulp van de H. Maagd inroepen.
Uitleg van de prent
9. Op deze prent zien we Christus met aan zijn voeten een vrouw die haar driften niet had kunnen beheersen en overspel gepleegd had. In het evangelie lezen we:“Nu kwamen de schriftgeleerden en de farizeeën aanzetten met een vrouw die betrapt was op echtbreuk. Ze brachten haar voor Hem en zeiden: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op echtbreuk. Mozes heeft ons in de wet voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat U daar tegenover?’ Met deze vraag wilden ze Hem op de proef stellen, om te zien of ze een aanklacht tegen Hem konden indienen. Maar Jezus bukte zich om met zijn vinger op de grond te schrijven. Toen ze op een antwoord bleven aandringen, keek Hij op en zei: ‘Wie van u zonder zonde is, moet dan maar als eerste een steen op haar werpen.’ En weer bukte Hij zich om op de grond te schrijven. Zij echter trokken na die woorden weg, de een na de ander, te beginnen met de oudsten, zodat Hij alleen achterbleef met de vrouw daar vóór Hem. Jezus keek op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze gebleven, vrouw? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Nee Heer, niemand’, antwoordde ze. Waarop Jezus zei: ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer.’”
10. Onderaan rechts zien we koning David met voor hem de profeet Natan. Natan verweet de koning dat hij overspel gepleegd had met Betseba en Betseba’s echtgenoot Uria had vermoord.
11. De prent brengt onderaan links het pleidooi in herinnering dat Natan hield tegenover de koning om hem zijn misdaad te doen inzien:“‘Twee mannen leefden eens in dezelfde stad; de een was rijk, de ander arm. De rijke bezat heel veel schapen en runderen, de arme had niets, behalve één enkel lammetje dat hij gekocht had. Hij had het in leven kunnen houden en het was bij hem opgegroeid tussen zijn kinderen; het dier at van zijn bord, het dronk uit zijn beker en het sliep op zijn schoot; het was als een dochter. Op een dag kreeg de rijke man bezoek, maar hij kon er niet toe komen om een schaap of rund uit zijn eigen kudde te nemen en dat klaar te maken voor de reiziger die bij hem was gekomen. Hij pakte het lam van de arme en maakte dat klaar voor zijn gast.’ David was diep verontwaardigd over die man en hij zei tegen Natan: ‘Zowaar de HEER leeft, de man die dat gedaan heeft verdient de dood. En het lam moet hij vierdubbel vergoeden, omdat hij er niet voor is teruggeschrokken zoiets ergs te doen.’ Toen sprak Natan tot David: ‘Die man, dat bent u! Zo spreekt de HEER, de God van Israël: “Ik heb u gezalfd tot koning over Israël; Ik heb u bevrijd uit de macht van Saul; Ik heb u het huis van uw heer geschonken en u de beschikking gegeven over zijn vrouwen; Ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven en als dat te weinig was geweest, dan had Ik er nog evenveel aan willen toevoegen. Waarom hebt u dan het gebod van de HEER geminacht en iets gedaan dat Hem mishaagt? Uria de Hethiet hebt u met het zwaard geslagen, zijn vrouw hebt u tot vrouw genomen, en hemzelf hebt u vermoord door het zwaard van de Ammonieten. Daarom zal het zwaard nooit meer wijken van uw huis, omdat u Mij hebt geminacht, en de vrouw van Uria de Hethiet tot vrouw hebt genomen. Zo spreekt de HEER: Voorwaar, uit uw eigen huis ga Ik ongeluk over u brengen; Ik zal uw vrouwen onder uw ogen van u afnemen, en ze aan iemand geven die dichtbij u staat; op klaarlichte dag zal die met uw vrouwen gaan slapen. U hebt in het verborgene gehandeld, maar Ik zal voor de ogen van heel Israël handelen en op klaarlichte dag.” ’ Toen zei David tegen Natan: ‘Ik heb tegen de HEER gezondigd.’ Natan antwoordde: ‘Dan heeft de HEER u deze zonde vergeven: u zult niet sterven. Maar omdat u door deze daad de vijanden van de HEER een reden hebt gegeven om kwaad te spreken, zal wel het kind dat geboren is moeten sterven.’”
12. Het is geen zonde om over onkuise dingen na te denken in het kader van wetenschappelijk of gewetensonderzoek, op voorwaarde dat men in deze gedachten zelf geen genot schept.