De meest in het oog springende hervorming die het concilie volgde, was de verandering van de liturgie, welke zijn hoogtepunt vond in de uitgave van het nieuwe missaal door paus Paulus VI in 1970. De jaren tijdens en na het concilie worden—wat de liturgie betreft—gekenmerkt door experimenten: men wil vernieuwen, nieuwe vormen zoeken, een nieuwe taal. Dit gebeurde niet altijd op een even geslaagde wijze: al te vaak werd met het badwater ook het kind mee weggegooid. Terecht noemt de Duitse liturgist Klaus Gamber de liturgie een “thuis”, waar men vertrouwd is met woorden, vormen en handelingen. Vele gelovigen voelden zich gekwetst. Reacties bleven niet uit, en groepen gelovigen bleven vasthouden aan de liturgie “van vóór het concilie”.
Men spreekt sindsdien over één Romeinse ritus, die echter twee vormen kent: de “gewone” vorm, d.i. de vernieuwde liturgie van Paulus VI, en de “buitengewone” vorm, d.i. het missaal van Johannes XXIII (de laatste hervorming van de voorconciliaire liturgie gebeurde onder Johannes XXIII in 1962). Een priester die de oude liturgie wil opdragen, heeft niet langer de toelating van zijn bisschop nodig, en ook gewone gelovigen kunnen zich gewoon tot hun pastoor wenden om deze liturgie in hun parochie te vieren.
Vooreerst zijn er een aantal uiterlijke verschillen in de afloop van de dienst. Zo kent de oude liturgie de gebeden aan de voet van het altaar (psalm 42) bij het begin van de mis, het “laatste evangelie” op het einde van elke mis en de verplichte besprenkeling met wijwater voor het begin van de zondagsmis.
Daarnaast is er natuurlijk het verschil tussen de beide missalen. De gebeden van de mis (openings-, offerande- en slotgebed) zijn niet altijd dezelfde. Het nieuwe missaal heeft ook een groter aanbod aan prefaties.
De nieuwe liturgie heeft drie bijbellezingen op zondag, de oude slechts twee. Ook het aanbod aan bijbellezingen is groter in de Gewone vorm. De lezingen voor de zondagen werden er verdeeld over een cyclus van drie jaar en voor weekdagen over twee jaar. De oude liturgie kent dit systeem niet: er is slechts één lezingenjaar (dezelfde teksten komen elk jaar opnieuw terug). Hierbij moet echter gezegd worden dat dit lezingenrooster teruggaat tot de derde eeuw van onze tijdrekening.
De buitengewone vorm kent slecht één eucharistisch gebed, de “Romeinse Canon”, waar het nieuwe missaal vier eucharistische gebeden heeft.
Eén van de meest opvallende verschillen is de plaats van de stilte in de liturgie. In de oude liturgie valt als het ware alles stil na het “sanctus”, bij het begin van het eucharistisch gebed. Dit gebed wordt stil (fluisterend) door de priester gebeden. De stilte wordt enkel onderbroken door het geluid van de bel op het moment van de consecratie. Ik ben steeds weer onder de indruk over deze gewijde stilte.
Naast deze grotere verschillen zijn er natuurlijk nog een aantal kleinere verschillen wat handelingen en kleding van de priester betreft.